Arbeid is geen straf van God

Gastcolumn van kardinaal Christoph Schönborn, aartsbisschop van Wenen in de Weense Krant “Die Presse”.

Arbeid is er sinds mensenheugenis. Al voor de zondeval “bracht Jahwe God de mens in de tuin van Eden, om die te bewerken en te beheren” (Genesis 2, 15).

Maar ook al is de arbeid een existentieel deel van de mens, toch veroorzaakt zij een zeker onbehagen. Niet alleen vanwege de brutale uitbuiting van lichamelijke en geestelijke krachten, maar ook in de uiterlijk verregaand gehumaniseerde wereld van de arbeid in de rijke samenlevingen. Het beroepswerk wordt bedreigd door bezuinigingen, ontslagen en reorganisaties. Het neemt de mens zozeer in beslag, dat er nauwelijks tijd overblijft voor gezin en persoonlijke ontwikkeling; arbeid betekent voor velen stress en overspannenheid.

Het antwoord op de vraag van het “waarom van dit alles”, is ons uit handen genomen. In de praktijk is zij vervangen door een pragmatisme dat steunt op management-theorieën, welke ons dagelijks leven is binnengedrongen. Succes is de legitimering van de arbeid geworden. Door het ontbreken van objectieve maatstaven is succes datgene wat volgens anderen als zodanig wordt ervaren (geld, carrière en prestige).

Het beroepswerk betekent voor velen een voortdurend spanningsveld: ofwel het lukt je om de macht te krijgen, ofwel je wordt zelf gemanipuleerd. Daar komt bij de angst voor het verlies van de eigen baan. Of je vervalt in workaholism waarbij de eigen arbeid vergoddelijkt wordt met fatale gevolgen voor het persoonlijke en het gezinsleven. Er bestaat behoefte aan een “menselijke ecologie van de arbeid”, waarvoor het christendom grote leraren heeft geleverd.

Een onder hen is de honderd jaar geleden, op 9 januari 2002 geboren zalige Josemaría Escrivá, die in 1928 het Opus Dei heeft gesticht. Als je de gangbare kerkpolitieke clichés terzijde laat, kun je hem beschouwen als een van de meest invloedrijke moderne leraren van de spiritualiteit van de arbeid. Hij zei niet alleen op een nieuwe wijze, dat iedereen op zijn plaats en in zijn schijnbaar onbeduidende werk kan deelnemen aan het scheppings- en verlossingswerk; een zaak, waarvan velen lange tijd dachten dat die voorbehouden was aan de clerus. Hij maakte ook duidelijk dat de arbeid geen straf van God is.

Escrivá biedt ons door zijn geschriften een helpende hand om de “eenheid van leven” te herkrijgen. “Een uur studie is voor een moderne apostel een uur gebed” schreef hij in zijn belangrijkste werk “De Weg”. Maar de arbeid moet de mens niet “verslinden”. Vandaag de dag gaat het erom de arbeid een humaan karakter te geven. En dat zal alleen dan lukken, wanneer God en de definitieve bestemming van het leven er als zingeving bij betrokken worden.

Als de zin van de arbeid alleen wortelt in het succes of in loutere zelfontplooiing, dan is zij feitelijk zinloos. Vandaar de betekenis die Escrivá toekende aan de dienstverlenende beroepen (ziekenverpleging, huishoudelijke en maatschappelijke zorg, etc.) Of zoals de Duitse publicist Hans Thomas het verwoordde: “De christen werkt primair om te dienen. Daarna om te verdienen. Het tweede bepaalt de economische waarde van de arbeid en de eerste de menselijke waarde.”

Humanisering van de arbeid is een gevolg en geen veronderstelling van haar heiligheid. Kan men vandaag de dag nog heilig worden? Ook al zal iedere overtuigde christen deze vraag bevestigend moeten beantwoorden, Escrivá gaat verder met de gewaagde concretisering, dit doel midden op straat, in de dagelijkse sleur en in het bijzonder in de wereld van de arbeid gestalte te geven.

Er blijft nog veel te ontdekken en te verwerkelijken. Of in de woorden van Escrivá zelf: “Wees niet bekrompen. – Vergroot je hart tot het universeel, ‘katholiek’ is. Fladder niet rond als een kip, als je kunt opstijgen als een adelaar.”

Die Presse (Wenen)