‘De geraniums kunnen wachten’

Hij is weliswaar 86, maar mgr. Hermann Steinkamp is nog volop actief als priester. Vijftig jaar geleden werd hij priester en vestigde hij het Opus Dei in Nederland.

We zitten in de huiskamer van het tweede huis dat het Opus Dei in Nederland opende. Vittorio Messori’s observatie over de van oorsprong Spaanse lekenorganisatie klopt: al haar huizen ademen eenzelfde ingetogen en ietwat chique sfeer. Weliswaar sober, maar met smaak en zorg ingericht.

Dat was in het begin wel anders, herinnert Hermann Steinkamp zich. Toen hij en twee kompanen zich eind jaren vijftig aan het vestigen waren, kregen ze onverwacht bezoek van Opus Dei-stichter Josemaria Escrivá. Ze konden hem slechts wat limonade in een kopje zonder oren aanbieden. De in 2002 heilig verklaarde Escriva nam hen daarop mee naar een restaurant waar ze zich met graagte te goed deden. Zelf at hij nauwelijks iets, maar genoot van hun gesmikkel. Een van die drie was de goedlachse Ier Desmond Sweeny, wiens portret een van de tafeltjes siert. Het is al weer zestien jaar geleden dat deze pionier overleed.

Het zijn maar kleine details, maar ze zijn tegelijk zo kenmerkend voor het Opus Dei, dat bekendstaat om zijn straffe spiritualiteit. Dat laatste mag waar zijn, in zijn huizen heerst een hartelijke gastvrijheid, een letterlijk en figuurlijk opgeruimde sfeer die weldadig aandoet. “We proberen de sfeer te benaderen van het Gezin van Nazareth”, licht Steinkamp toe. En in een gezin worden leden als Desmond Sweeny, ook al zijn ze al zestien jaar dood, niet vergeten.

Zwartgeblakerde kerk

Men zou mgr. Steinkamp zijn 86 jaar niet geven. Van vergeetachtigheid, waar hij zich tevoren voor verontschuldigt, is niets te merken. Hij blijkt zeer goed bij de tijd, luistert aandachtig en kiest zijn woorden met zorg.

Wellicht heeft hij die eigenschappen van vaders kant, die in de jaren dertig Duits consul in Spanje was. Hermann Steinkamp herinnert zich uit zijn jeugdjaren nog heel goed dat hij als zesjarige een priester ontmoette die door zijn vriendjes een ‘man Gods’ werd genoemd. Een ‘man Gods’ worden, dat wilde Hermann ook. Maar zijn omgeving wilde op dat moment helemaal niets van ‘mannen Gods’ weten. “Toen wij in Alicante woonden, merkten we dat zich onder de bevolking een haat tegen de Kerk ontwikkelde. De Kerk had zich eeuwenlang te zeer met de heersende klasse vereenzelvigd. Ik weet nog dat als wij als kind naar de kerk gingen, mannen ons op het kerkplein stonden uit te lachen en te bespotten.” Het zou niet bij woorden blijven. De agressie jegens de Kerk zou na 1931 uitmonden in massale plundering van en brandstichting in kerken, kloosters en scholen. “Ook de onze. Ik heb mijn eerste communie gedaan in een zwartgeblakerde kerk. In een wit pakje.”

Opus Dei

Vader Steinkamp voelde zich gedwongen naar Duitsland terug te keren, waar het niet beter was. De twaalfjarige Hermann kwam “gelukkig” op een katholieke school terecht. Maar ook daar durfde slechts een enkele leerkracht tegengas te geven aan de alomtegenwoordige nazipropaganda. Omdat vader Steinkamp weigerde zijn joodse vrienden op te geven en als antinazistisch bekend stond, zag hij geen andere mogelijkheid dan in zijn eentje naar Spanje terug te keren. Hermann zou pas na de oorlog volgen, toen hij aan de universiteit van Murcia scheikunde ging studeren. Daarna kwam hij in contact met het Opus Dei. Wat hem daarin aantrok, was het idee het alledaagse beroep aan God op te kunnen dragen. “Dat was een openbaring voor mij. Die gedachte was toen nieuw.”

Toen de chemicus hoorde dat Escrivá priesters nodig had voor het zich snel uitbreidende Opus Dei, bood hij zichzelf aan. Het idee van de ‘man Gods’ uit zijn jeugd kwam weer naar boven. In 1959 werd hij priester gewijd.

Achter de façade

Het jaar daarvoor had de stichter Steinkamp gevraagd of hij soms naar Nederland wilde gaan. Escrivá had van de bisschop van Haarlem, mgr. Van Doodewaard, een verzoek daartoe gekregen. Die was nieuwsgierig gemaakt door toenmalig nuntius, mgr. Giobbe. De heilige had over een stichting al rond 1955 gesprekken met de bisschop gevoerd en zag nu de gelegenheid. “Het was typisch voor de stichter dat hij je bedenktijd gaf. Ik vond dat niet nodig: als hij bij Nederland aan mij dacht, was het mij goed. Ik heb onmiddellijk ja gezegd”, vertelt Steinkamp.

Op wens van de Haarlemse bisschop leefde de Duitse priester zich in de Nederlandse situatie in en maakte hij zich de taal eigen. Hij woonde twee jaar op kamers terwijl hij assisteerde in de Amsterdamse Obrechtkerk. “Daar waren een pastoor en vier kapelaans. Op zondag 3 tot 4 Missen en op de eerste vrijdag altijd een stampvolle kerk. In andere kerken was het niet veel anders. Een priester vroeg mij wat ik eigenlijk kwam doen. Maar toen wij in oktober 1959 in Amsterdam officieel begonnen, was achter die fantastische façade de afbraak al merkbaar. Er broeide onderhuids iets, net als destijds in Spanje en Duitsland. Men zegt wel dat een ezel zich geen twee keer aan dezelfde steen stoot, maar dat is toch wat de mensheid doet. Het is ongelofelijk, maar je ziet in Duitsland nu toch ook weer neonazi’s.

Ik moest de afbraak voor de derde keer meemaken. Ik heb geen verklaring voor deze fenomenen. Ik kende de Nederlanders als goede, gelovige en hardwerkende mensen. Het is diabolisch, net als destijds in Spanje en nazi-Duitsland. Dat is ook niet te verklaren.

Terwijl de Nederlandse kerken leegliepen, waren wij bezig in een geest van wederopbouw. We begonnen met jeugdclubjes en activiteiten voor studenten en openden geleidelijk het ene na het andere huis. Eerst nog een in Amsterdam, toen in Utrecht, Maastricht en Hengelo. Ten slotte nog ons conferentieoord Zonnewende.”

Dierbare herinneringen

Mgr. Steinkamp koestert dierbare herinneringen. Hij vertelt over een Indiase student die hij tijdelijk onderdak gaf. Hoe hij lange gesprekken had met de hindoe, wiens huwelijk in een crisis verkeerde. “Wij hebben veel gesproken. Later is hij nog teruggeweest om te zeggen dat zijn huwelijk weer in orde was en dat hij katholiek wilde worden. Ik heb hem naar de bisschop van Benares gestuurd, waar hij vandaan kwam.”

Ook een Amerikaanse joodse student had zich prima thuis gevoeld in het huis van Opus Dei. Ook hij kwam later terug, tijdens zijn huwelijksreis, om zijn bruid te laten zien waar hij zichzelf had kunnen zijn.

Hermann Steinkamp, die om zijn verdiensten de titel monseigneur mag dragen, heeft een zwak voor de Amsterdamse katholiek, die wel een grote mond heeft, maar tegelijk “heel gelovig en vroom” is. Hij herkent in de Noord-Hollandse katholieken ook iets van het gewend zijn tegen de stroom in te roeien. Dat heeft hem gesterkt in de moeilijke jaren van kerkelijke achteruitgang, vooral de “pijnlijke ervaring van stille afval onder priesters”.

“Bij al deze onverklaarbare dingen heb ik gelukkig altijd een groot vertrouwen in God mogen behouden. Ik ben ervan overtuigd dat alles een zin heeft. God is een vader die voor zijn kinderen zorgt. Alles wat van Hem komt, heeft zin, ook al kunnen wij die niet altijd ontdekken.”

Een en al vreugde

“Onze heilige stichter is voor mij een groot voorbeeld met zijn diepe vertrouwen in Gods Voorzienigheid. Men vroeg hem ooit: ‘Heeft u wel eens tegenslagen gehad?’ ‘Nooit’, zei hij. Ik weet nog goed, het was oudejaarsavond 1956. Er waren heel grote moeilijkheden, maar Escrivá straalde en was een en al vreugde. Dat was zijn constante houding. Nee, ik heb nooit een seconde spijt gehad van mijn lidmaatschap van het Opus Dei. Mensen vragen mij wel eens waar ik op mijn oude dag de energie vandaan haal. Ik ga niet achter de geraniums zitten, zeg ik dan, maar het schiet op dat ik eronder ga liggen”, lacht hij. “Ik heb mijn plekje al gereserveerd op St.-Barbara, vlakbij mijn goede vriend Desmond. Geen zorgen, God zorgt.”

Dit artikel verscheen in Katholiek Nieuwsblad, 16 oktober 2009, zie www.katholieknieuwsblad.nl

Jan Peeters - Katholiek Nieuwsblad