Waarom wordt de prelaat van het Opus Dei 'vader' genoemd?

Enkele theologisch-spirituele aspecten van de prelaat als vader.

Door Guillaume Derville

De heilige Jozefmaria sprak altijd over het Opus Dei als ‘een klein onderdeel van de Kerk’ en als ‘een familie met bovennatuurlijke banden’. Mensen met eenzelfde roeping en christelijke zending maken er deel van uit. Zij dragen bij aan de zending van de Kerk om te evangeliseren. Dat doen zij door onder gelovigen in alle maatschappelijke kringen een leven te bevorderen dat overeenstemt met het geloof; en dat in de gewone omstandigheden van het dagelijks bestaan en in het bijzonder door de heiliging van het werk.

De heilige Jozefmaria was het hoofd en de vader van deze familie binnen de Kerk. Vanaf 1928 vormde en begeleidde hij degenen die hun leven wilden leiden volgens het charisma dat hij van God had ontvangen. Daarvoor gaf hij hun een geestelijke begeleiding, gebaseerd op het christelijk geloof en in vertrouwen en liefde. ‘In weinig dingen kan ik een voorbeeld zijn –zei de stichter altijd– maar ik denk wel, dat ik mij, ondanks mijn gebreken, als voorbeeld kan stellen van een mens die weet te beminnen. Jullie zorgen, verdriet en gezwoeg zijn voor mij een voortdurende oproep. Ik zou met dit hart van mij, van een vader én een moeder, alles op mijn schouders willen nemen.’[1] De gelovigen van het Opus Dei erkenden in deze zorgzaamheid van de heilige Jozefmaria spontaan zijn geestelijk vaderschap en begonnen hem met ‘vader’ aan te spreken.

Er bestaat veel literatuur over wat het inhoudt een goede vader te zijn: verantwoordelijkheid dragen voor een gezin, opvoeden in vrijheid, zorgen dat de kinderen goed opgroeien, enz. Iets dergelijks gebeurt met het geestelijk vaderschap van de prelaat van het Opus Dei, die zijn kudde met vaste hand en oprecht begrip moet leiden. Als het nodig is voor het welzijn van de zielen zal hij ook moeten corrigeren.

Na de dood van de stichter hebben eerst de zalige Álvaro del Portillo en daarna mgr. Javier Echevarría deze geestelijke karakteristiek overgenomen. Ze stonden niet slechts aan het hoofd van het Opus Dei, maar ze waren ook vader van dit deel van de Kerk. Want door de uitoefening van hun pastorale dienstwerk hebben zij getracht de gelovigen van het Opus Dei te steunen en te doen groeien in hun roeping ten dienste van de Kerk.

Als goede herder in Christus[2] is de prelaat van het Opus Dei geroepen om voor de gelovigen van de Prelatuur het liefdevolle vaderschap te belichamen, dat in zijn volheid alleen in God te vinden is. De vader is in de Prelatuur van het Opus Dei het zichtbare beginsel en fundament van de eenheid, zoals de andere bisschoppen dat op een analoge manier zijn voor het deel van het Godsvolk dat zij leiden.[3] De Kerk erkent dit vaderschap van de bisschop in verscheidene documenten, zoals het decreet Christus Dominus (nr. 16) van het Tweede Vaticaans Concilie, of het Directorium Apostolorum succesores (nr. 76) dat de Congregatie voor de bisschoppen in 2004 heeft gepubliceerd. Ook de heilige Johannes Paulus II heeft dit vaderschap van de bisschop uitgelegd in hoofdstuk vier van zijn boek Sta op, laten we gaan!

De prelaat van het Opus Dei wordt vader genoemd voor zover hij voor de gelovigen ‘leermeester, heiligmaker en herder is, met de opdracht te handelen in naam en in de persoon van Christus’.[4] De heilige Augustinus aarzelde niet dit een zending, een dienst, een plicht van liefde te noemen.[5] In deze zelfde zin worden de priesters in veel landen vader genoemd.

De prelaat van het Opus Dei kan steunen op het gebed van de gelovigen voor zijn persoon en intenties, hij heeft hun vertrouwen om zijn zending als goede herder te vervullen. Dit houdt niets anders in dan hen en de velen die steun vinden bij het Werk steeds meer met Christus te verenigen. De heilige Jozefmaria en zijn opvolgers hebben bij de gelovigen steeds een kinderlijke liefde voor de Paus bevorderd. Ze wezen op het leergezag van de opvolgers van Petrus, riepen op voor hen te bidden en moedigden aan de Wereldkerk met een ruime visie te dienen.


[1]. Heilige Jozefmaria, Aantekeningen van een familiebijeenkomst, 6-10-1968 (AGP, P01 VI-1969, blz. 13).

[2]. Vgl. Joh 10,11.

[3]. Vgl. 2e Vaticaans Conc., Dogm. Constitutie Lumen gentium, nr. 23.

[4]. Vgl. Joh. Paulus II, apost. exhort. Pastores gregis, 16-10-2003, nr. 10.

[5]. Vgl. heilige Augustinus, In Iohannis Evangelium tractatus, 123, 5.