“Onze vijanden liefhebben”

We zijn geen goede broers en zusters van onze medemensen, als we niet bereid zijn ons voorbeeldig te gedragen, ook als de mensen om ons heen ons optreden verkeerd interpreteren en er onaangenaam op reageren. (De Smidse, 460)

Wij, kinderen van God, oefenen ons in het praktiseren van dit nieuwe gebod. Wij leren in de Kerk te dienen en niet: gediend te worden (vgl. Mat 20, 28). Wij vinden de krachten de mensheid te beminnen op een nieuwe wijze, die iedereen zal zien als vrucht van de genade van Christus. Onze liefde is wel iets anders dan sentimentaliteit of simpele kameraadschap, noch is het de minder zuivere bedoeling anderen te helpen om onszelf van onze superioriteit te overtuigen. Liefde is in goede harmonie leven met de naaste, is —ik zeg het nog eens— het beeld van God vereren dat in ieder mens aanwezig is, door te zorgen dat de ander dat beeld ook beschouwt, waardoor hij zich tot Christus zal kunnen wenden.

Universaliteit van de liefde betekent daarom universaliteit van het apostolaat; onzerzijds Gods grote verlangen werkelijk omzetten in daden: Hij wil dat alle mensen gered worden en tot de waarheid komen (1 Tim 2, 4).

Als wij ook onze vijanden moeten liefhebben —ik bedoel dan hen die ons tot hun vijanden rekenen, want ik voel me van niets of niemand een vijand— zouden wij met des te meer reden die mensen moeten beminnen die alleen maar ver van ons af staan, die minder sympathiek overkomen, die vanwege hun taal, cultuur of opvoeding het tegengestelde van u of mij lijken.

Vrienden van God, 230

Ontvang berichten per e-mail

email