Brief van de prelaat (9 januari 2018): Vrijheid

“Menselijk gezien – zegt de heilige Jozefmaria – wil ik jullie als erfenis de liefde voor de vrijheid en een goed humeur nalaten.” De prelaat schrijft in deze brief, op de verjaardag van de stichter, over de betekenis en het belang van de vrijheid in het Opus Dei.

Mijn geliefde dochters en zonen, moge Jezus jullie behoeden!

1. De afgelopen maanden heb ik een van de wensen van het Algemeen Congres gevolgd en dikwijls over de vrijheid gesproken. Met deze bladzijden wil ik een paar aspecten van dit grote geschenk van God in herinnering brengen. Ik volg daarbij het onderricht van de heilige Jozefmaria, die heel zijn leven een grote liefde voor de vrijheid heeft gehad. Hij schreef eens: “Mijn kinderen, ik zal niet moe worden te herhalen dat een van de duidelijkste kenmerken van de geest van het Opus Dei de liefde voor de vrijheid en voor het begrip is.”[1] Laten we God heel dankbaar zijn bij het herlezen en overwegen van zijn woorden. En laten we ook eens kijken hoe wij ze met de genade van God in ons persoonlijk leven beter kunnen toepassen. Zo zullen wij ook beter in staat zijn meer zielen te helpen om tot “de vrijheid van de glorie van de kinderen van God” (Rom 8, 21) te komen.

Het is een positief aspect van onze tijd dat personen en volken hartstochtelijk hun vrijheid opeisen. Het respect voor de vrijheid van iedere vrouw en iedere man betekent erkenning dat zij personen zijn die voor hun eigen handelingen verantwoordelijk zijn en die zelf richting aan hun leven kunnen geven. Ook als het gebruik van de vrijheid niet altijd het beste uit iedereen haalt, kan men haar waarde nooit hoog genoeg schatten, want zonder vrijheid kan men niet liefhebben.

Helaas weten veel mensen niet wat echte vrijheid is. Vaak wordt een bedrieglijke, ongelimiteerde vrijheid als hoogste doel van de vooruitgang nagestreefd. Daarnaast zijn er niet zelden veel vormen van onderdrukking en schijnbare vrijheden te betreuren, die in werkelijkheid ketens zijn die mensen tot slaaf maken. Een vrijheid die vroeg of laat leeg blijkt te zijn. “Sommigen denken dat zij vrij zijn, – schrijft de Paus – wanneer zij gescheiden van de Heer hun eigen weg gaan, zonder te merken dat zij existentieel een wees blijven, zonder schuilplaats, zonder een verblijf waar zij altijd kunnen terugkeren. Zij houden op pelgrim te zijn en zij veranderen in mensen die zwerven.”[2]

Geroepen tot de vrijheid

2.Wij zijn “geroepen tot vrijheid” (Gal 5, 13). De schepping zelf is al een uiting van de goddelijke vrijheid. De passages van Genesis laten de scheppende liefde van God zien, van zijn vreugde om zijn goedheid en zijn schoonheid aan de wereld mee te delen (vgl. Gen 1, 31) en aan de mens zijn vrijheid te geven (vgl. Gen 1, 26-29). Toen God ons het leven gaf, stelde Hij ons in staat om het goede te kiezen en te willen, en met liefde aan zijn Liefde te beantwoorden. Onze beperktheid als schepselen kan er echter ook toe leiden dat wij ons van God verwijderen. “Het is een mysterie van de goddelijke Wijsheid dat God bij de schepping, toen Hij de mens als zijn beeld en gelijkenis maakte (vgl. Gen 1, 26), het sublieme risico van de menselijke vrijheid heeft willen lopen.”[3]

Dat risico heeft er vanaf het begin van de geschiedenis daadwerkelijk toe geleid dat de mens, door de erfzonde, de Liefde van God afwijst. Daardoor is de kracht van de menselijke vrijheid om het goede te kiezen verzwakt en is de wil meer geneigd om te zondigen. Vervolgens wordt de vrijheid door de persoonlijke zonden verder verzwakt. Daarom leidt de zonde altijd in meer of mindere mate tot slavernij (vgl. Rom 6, 17.20). “De mens blijft echter altijd vrij.”[4] Hoewel “zijn vrijheid ook altijd broos is”[5], blijft deze een essentieel goed van iedere mens dat beschermd moet worden. God is de eerste die haar respecteert en bemint, want “Hij wil geen slaven, maar kinderen”.[6]

3. “Waar de zonde heeft gewoekerd, is de genade mateloos geworden” (Rom 5, 20). Met de genade ontstaat een nieuwe, hogere vrijheid. Daartoe “heeft Christus ons bevrijd” (Gal 5, 1). De Heer bevrijdt ons van de zonde door zijn woorden en werken die allemaal een verlossende doeltreffendheid hebben. Daarom “klinkt in alle mysteries van ons katholieke geloof die lofzang op de vrijheid door”.[7] Ik herinner jullie er vaak aan dat Jezus Christus in het centrum van ons leven moet staan. Om de diepste zin van de vrijheid te ontdekken, moeten we Hem beschouwen. We verwonderen ons over de vrijheid van een God die uit pure liefde besluit om zichzelf te vernederen door een lichaam als het onze aan te nemen. Een vrijheid die zich in zijn leven op aarde tot aan het offer op het kruis voor ons ontvouwt: “Ik geef mijn leven, om het later weer terug te nemen. Niemand neemt het Mij af, maar Ik geef het uit Mijzelf.” (Joh 10, 17-18). In de geschiedenis van de mensheid is er geen zo diepgaand vrije daad geweest als de overgave van de Heer aan het Kruis: Hij “levert zich uit aan de dood in de volle vrijheid van de Liefde”.[8]

Het evangelie van de heilige Johannes vertelt een dialoog van de Heer met een paar mensen die in Hem geloofden. In de woorden van Jezus klinkt met kracht een belofte door: “Veritas liberabit vos, de waarheid zal u vrij maken” (Joh 8, 32). “Wat is die waarheid – vroeg de heilige Jozefmaria zich af – die in ons hele leven het begin- en eindpunt van de weg van de vrijheid aangeeft? Met de vreugde en de zekerheid die voortvloeien uit de relatie tussen God en zijn schepselen, zal ik het voor jullie samenvatten. Wij zijn voortgekomen uit de handen van God, wij zijn door de Heilige Drie-eenheid uitverkozen, wij zijn de kinderen van die verheven Vader. Ik vraag mijn Heer, dat wij ons voornemen ons daar rekenschap van te geven en daarover elke dag weer opnieuw verheugd te zijn. Dan handelen we als vrije individuen.”[9]

4. Ons goddelijk kindschap maakt dat onze vrijheid zich met alle kracht die God eraan heeft verleend kan ontplooien. Wij zijn niet vrij door uit het huis van de Vader weg te gaan, maar door onze conditie van kinderen te omhelzen. “Wie niet weet dat hij of zij een kind van God is, kent zijn meest innerlijke waarheid niet”[10]: hij heeft zichzelf de rug toegekeerd, hij is in conflict met zichzelf. Hoe bevrijdend is het daarom te weten dat God ons liefheeft; hoe bevrijdend is de vergiffenis van God, waardoor wij naar onszelf en naar ons werkelijke thuis kunnen terugkeren (vgl. Lc 15, 17-24). En door anderen te vergeven ervaren we die bevrijding ook.

Het geloof in de liefde van God voor ieder van ons (vgl. 1 Joh 4, 16) zet ons ertoe aan uit liefde te beantwoorden. Wij kunnen beminnen omdat Hij ons het eerst heeft liefgehad (vgl. 1 Joh 4, 10). Het besef dat de oneindige Liefde van God niet alleen aan de oorsprong van ons bestaan ligt, maar er op ieder moment is omdat Hij ons meer nabij is dan wij onszelf nabij zijn[11], vervult ons met zekerheid. Te weten dat God ons verwacht in iedere persoon (vgl. Mt 25, 40) en dat Hij ook door ons in het leven van ieder van hen wil komen, zet ons ertoe aan met gulle hand te willen geven wat wij hebben ontvangen. Mijn dochters en zonen, wij hebben in ons leven veel liefde ontvangen en die blijven we ontvangen! De daad die het meest eigen is aan de vrijheid is deze liefde aan God en aan de anderen te geven. De liefde is een verwezenlijking van de vrijheid, zij is verlossend: zij laat in de Liefde van God de oorsprong en het doel van de vrijheid vinden. “De vrijheid krijgt haar authentieke betekenis wanneer zij gebruikt wordt in dienst van de waarheid, wanneer ze gebruikt wordt om de grenzeloze Liefde te zoeken van God die ons bevrijdt van alle onderworpenheid.”[12]

Het besef van ons goddelijk kindschap leidt ons dan ook tot een grote innerlijke vrijheid, tot een diepe vreugde en het serene optimisme van de hoop: spe gaudentes (Rom 12, 12). Door het besef dat we kinderen van God zijn houden wij ook van de wereld die goed is voortgekomen uit de handen van God, onze Vader. Zo leven wij met de zekerheid dat we het goede kunnen doen, de zonde kunnen overwinnen en de wereld naar God kunnen brengen. Paus Franciscus heeft dat, door over onze Moeder na te denken, als volgt uitgedrukt: “Van Maria die vol genade is, leren wij dat de christelijke vrijheid meer is dan alleen de bevrijding van de zonde. Juist door de vrijheid kunnen wij de aardse realiteit in een nieuw geestelijk licht zien, de vrijheid om God en onze broeders en zusters met een zuiver hart te beminnen en te leven in de vreugdevolle hoop op de komst van het Rijk van Christus.”[13]

Vrijheid van geest

5. Vrij handelen, zonder enige vorm van dwang, is kenmerkend voor de menselijke waardigheid, en meer nog voor de waardigheid van de dochters en zonen van God. Tegelijkertijd is het nodig om "de liefde te versterken voor een vrijheid die niet willekeurig is, maar door de erkenning van het goede dat eraan voorafgaat menselijker is geworden”[14]: een vrijheid in harmonie met God.

Ik zou daarom willen stilstaan bij het belang van de vrijheid van geest. Ik heb het niet over de verwarrende betekenis die men soms aan deze uitdrukking geeft: ten koste van welke norm dan ook je eigen grillen volgen. In werkelijkheid wordt de vrijheid van alle mensen beperkt door natuurlijke plichten en aangegane banden (gezin, beroep, burgerschap, enz.). Wij kunnen echter in alles vrij handelen als we het uit liefde doen: “Dilige et quod vis fac: bemin en doe wat je wilt”.[15] De ware vrijheid van geest is dit vermogen en deze houding om uit liefde te handelen, in het bijzonder door bereid te zijn dat te doen wat God in een concrete situatie van ons verwacht.

“Hebt ge Mij lief?” (Joh 21, 17): het leven van de christen is een antwoord op deze vraag van de Heer: vrij, bewust en beschikbaar. Daarom “is het volkomen onjuist om vrijheid tegenover overgave te stellen, want het zich wegschenken vloeit voort uit de vrijheid. Bedenk dat een moeder wanneer ze zich opoffert voor haar kinderen, een keuze heeft gemaakt. En de mate van haar liefde is bepalend voor de mate van haar vrijheid. Hoe groter de liefde is, des te vruchtbaarder zal de vrijheid zijn. En het geluk van haar kinderen komt voort uit die gezegende toewijding die vrijheid is.”[16]

Tegen deze achtergrond is het duidelijk dat het aanmoedigen van de vrijheid van iedereen niet betekent dat er minder geëist wordt. Hoe vrijer wij zijn, hoe meer we kunnen beminnen. En de liefde is veeleisend: “alles verdraagt zij, alles gelooft zij, alles hoopt zij, alles duldt zij” (I Kor 13, 7). Groeien in liefde betekent groeien in vrijheid, vrijer worden. Met woorden van de heilige Thomas van Aquino: “Quanto aliquis plus habet de caritate, plus habet de libertate”.[17] Hoe intenser onze liefde is, des te vrijer zijn wij. We handelen ook met vrijheid van geest wanneer we geen zin hebben om iets te doen, of wanneer iets ons bijzonder moeilijk valt en we het uit liefde toch doen, dat wil zeggen, niet omdat we er zin in hebben, maar omdat we het in vrijheid willen. “Wij moeten ons kinderen van God weten en leven met het blijde verlangen om de wil van onze Vader te doen. Alles doen zoals Hij het wil omdat we dat graag willen; bovennatuurlijker kan het niet.”[18]

6. De vreugde is ook een uiting van de vrijheid van geest. “Menselijk gezien – zegt de heilige Jozefmaria – wil ik jullie als erfenis de liefde voor de vrijheid en een goed humeur nalaten.”[19] Dat zijn twee dingen die heel verschillend lijken, maar die met elkaar samenhangen, want wie vrij is om te beminnen heeft vreugde in zijn ziel en daarmee een goed humeur. Hij kijkt naar de wereld en ziet vooral ook de positieve en dikwijls grappige kant van de dingen en situaties. Zoals paus Franciscus zegt: Hij “is de maker van de vreugde, de Schepper van de vreugde. En deze vreugde in de Geest geeft ons de ware christelijke vrijheid. Zonder vreugde kunnen wij christenen niet vrij zijn: we worden dan slaaf van onze droefheid.”[20]

Deze vreugde moet alles in ons leven doordringen. God wil dat wij gelukkig zijn. Wanneer Jezus tot de apostelen spreekt, spreekt Hij ook tot ons: “moge mijn vreugde in u zijn en moge uw vreugde volkomen worden” (Joh 15, 11). Daarom kunnen wij ook plichten die we onaangenaam vinden met vreugde vervullen. Zoals de heilige Jozefmaria ons zegt, “het is verkeerd om te denken dat alleen het werk dat we graag doen met vreugde gedaan kan worden”.[21] Als we de dingen waar we niet van houden en die ons moeite kosten uit liefde en met liefde doen, en daarom uit vrije wil, dan kunnen we ze met vreugde en zonder tegenzin doen. Toen de heilige Jozefmaria op 28 april 1963 hardop zijn gebed deed, gaf hij een uitleg van het licht dat hij lang daarvoor in 1931 had ontvangen: “U hebt ervoor gezorgd, Heer, dat ik kon begrijpen dat het kruis dragen betekent het geluk, de vreugde te vinden. En de reden – ik zie dat duidelijker dan ooit – is deze: het kruis dragen is zich identificeren met Christus, is Christus zijn, en daarom kind van God.”[22]

7. Heel de goddelijke wet en alles wat de wil van God voor iedereen is, is niet een wet die de vrijheid onderdrukt. In tegendeel, het is een lex perfecta libertatis (vgl. Jak 1, 25): een volmaakte wet van de vrijheid, zoals het evangelie zelf, omdat deze de wet van de liefde volledig omvat. Het is niet alleen een uiterlijke norm die beveelt te beminnen, maar tegelijk innerlijke genade die de kracht geeft om te beminnen. “Pondus meum amor meus”: mijn liefde is mijn last, heeft de heilige Augustinus gezegd.[23] Hij had het niet zozeer over het evidente feit dat liefhebben soms een hoge prijs vraagt, maar vooral over het feit dat de liefde die wij in ons hart dragen ons beweegt en ons overal heenbrengt. “Eo feror, quocumque feror”, waar ik ook ga, het is de liefde die me leidt.[24] Laat ieder van ons nadenken hoe de liefde is die ons overal naar toe brengt.

Wie de liefde van God in zijn hart draagt ervaart persoonlijk dat “vrijheid en overgave elkaar niet tegenspreken, maar elkaar ondersteunen. Men kan zijn vrijheid alleen uit liefde geven. Een andere manier om vrij te worden kan ik niet bedenken. Het gaat niet om een min of meer geslaagde woordspeling. Als men zich vrijwillig geeft, zal de vrijheid op ieder moment de liefde vernieuwen. En zich vernieuwen betekent altijd jong en edelmoedig zijn, in staat tot grote idealen en tot grote offers.”[25] De gehoorzaamheid aan God is dan niet alleen een vrije daad, maar ook een bevrijdende daad.

“Ik heb een spijs te eten die gij niet kent”, zegt Jezus tot zijn leerlingen: “Mijn spijs is, de wil te doen van Hem die Mij gezonden heeft en zijn werk te volbrengen” (Joh 4, 32-34). Voor Jezus is de gehoorzaamheid aan zijn Vader voedsel: het geeft Hem kracht. Zo is het ook bij ons: ‘leerling van Jezus zijn’ houdt in, zoals de heilige Johannes Paulus II heeft uitgelegd, “ de Persoon van Jezus zelf aan te hangen, om zijn leven en zijn lot te delen door deel te nemen aan zijn vrije en liefhebbende gehoorzaamheid jegens de Vader”.[26]

Benedictus XVI gaat diep in op deze intieme relatie tussen vrijheid en overgave: “Jezus verwezenlijkt zijn vrijheid door gehoorzaamheid aan zijn Vader als een bewuste keuze die gemotiveerd wordt door de liefde. Wie is vrijer dan Hij, die de Almachtige is? Maar Hij beleefde zijn vrijheid niet uit willekeur of macht. Hij beleefde haar als een dienst. Op deze manier gaf Hij de vrijheid haar ‘volle’ inhoud, die anders alleen de ‘lege’ mogelijkheid zou zijn om iets wel of niet te doen. De vrijheid krijgt, net zoals het leven van de mens, zin door de liefde. (…) Daarom is de christelijke vrijheid absoluut geen willekeur; zij is de navolging van Christus in de zelfovergave tot aan het offer aan het kruis. Dat kan een paradox lijken, maar de Heer beleefde het hoogtepunt van zijn vrijheid aan het kruis, als toppunt van de liefde. Toen ze op Calvarië tegen Hem schreeuwden: ‘als Gij de Zoon van God zijt, kom dan van het kruis af’, toonde Hij zijn vrijheid als Zoon juist door op dat schavot te blijven om de barmhartige wil van de Vader volmaakt te vervullen.”[27]

“Heer, Gij hebt mij overgehaald; ik ben bezweken, Gij waart mij te sterk. Ik kan niet tegen U op” (Jer 20, 7). Hoeveel gevoelens spreken er uit dit gebed van de profeet Jeremia! De eigen roeping opvatten als een geschenk van God – en niet alleen als een geheel van verplichtingen – zelfs wanneer wij lijden, is ook een uiting van vrijheid van geest. Hoe bevrijdend is het besef dat God van ons houdt zoals wij zijn, en dat Hij ons op de eerste plaats roept om ons door Hem te laten beminnen.

8. Vrijheid van geest betekent ook dat we ons niet binden aan niet bestaande verplichtingen; het afstand weten te doen en het veranderen met flexibiliteit van zoveel details van ons leven die afhankelijk zijn van ons vrije persoonlijke initiatief. Zoals don Javier ons twintig jaar geleden al schreef “het is natuurlijk zo dat sommige handelingen – vanwege hun inhoud – verplicht zijn en andere niet. Zowel in het ene als in het andere geval moeten we vrij en verantwoordelijk de vervulling van het hoogste gebod van de liefde voor God nastreven: dan zijn we tegelijkertijd vrij en gehoorzaam.”[28]

In het Werk moeten we altijd de sfeer van vertrouwen en vrijheid behouden die het gemakkelijk maakt om degene die het aangaat, te vertellen wat ons bezighoudt, te bespreken wat we niet begrijpen of wat we denken dat verbeterd moet worden. Dit klimaat van vertrouwen wordt ook gevoed door de loyaliteit en het geduld om met sereniteit en een goed humeur de menselijke beperkingen, vervelende situaties, enz. te verdragen. Dat is de houding van een goed kind dat, in de uitoefening van zijn vrijheid, grotere belangen beschermt dan zijn persoonlijk standpunt, zelfs als hij ervan overtuigd is dat hij gelijk heeft: belangen zoals eenheid en vrede in het gezin, die van onschatbare waarde zijn. Maar “als onze visie ons van anderen scheidt, als de saamhorigheid en de eenheid met onze broeders en zusters dreigt te breken, dan is dat een duidelijk teken dat we niet in de geest van God handelen”.[29]

9. Om ons op Jezus te laten lijken, maakt God ook dikwijls gebruik van situaties waaronder we kunnen lijden. Zo staat er in de brief aan de Hebreeën: ‘Hij heeft in de school van het lijden gehoorzaamheid geleerd’ (Hebr. 5, 8) en ‘is voor allen die Hem gehoorzamen oorzaak geworden van eeuwig heil’ (5, 9): Hij bracht ons de vrijheid van de kinderen van God. Het is ook een teken en bron van vrijheid van geest om de menselijke beperkingen die we allemaal hebben te accepteren, zonder na te laten ze zoveel mogelijk te overwinnen. Denk in contrast daarmee aan de trieste houding van de oudste broer in de gelijkenis (Lc 15, 25-30) die zijn vader alles verweet wat hij met bitterheid in zijn hart had bewaard, en die niet in staat was zich bij de blijdschap van het gezin aan te sluiten. Zijn vrijheid was steeds kleiner en zelfzuchtiger geworden, hij was niet in staat om lief te hebben en te begrijpen dat ‘alles wat van mij is, ook van jou is’ (Lc 15, 31). Hij woonde bij zijn vader, maar hij was niet vrij omdat zijn hart niet daar was.

Hoe mooi daarentegen is de geschiedenis van Ruth, de Moabitische, waarin vrijheid en toewijding aan de familie diep geworteld zijn. Het is ontroerend te zien hoe deze vrouw reageert op het advies van haar schoonmoeder, die haar aanmoedigt om haar eigen leven weer op te nemen: ‘Dring er niet langer op aan dat ik u verlaat en terugkeer, zo ver van u weg. Waar gij gaat, ga ik; waar gij blijft, blijf ik. Uw volk is mijn volk, uw God mijn God. Waar u sterft, zal ook ik sterven en daar zal ik begraven worden’ (Ruth 1: 16-17).

En als we ten slotte naar de Maagd Maria kijken, wordt nog duidelijker hoe vrijheid zich bij een trouwe toewijding ontplooit. “Laten we eens kijken naar het verheven moment waarop de aartsengel Gabriël het goddelijke besluit aan Maria verkondigt. Onze Moeder luistert en stelt vervolgens een vraag om volledig te begrijpen wat de Heer van haar verlangt. Direct daarna volgt het beslissende antwoord: fiat! (Lc 1, 38) – Mij geschiede naar uw woord! – als de vrucht van de hoogste vrijheid, de vrijheid om voor God te kiezen.”[30]

Vrije mensen vormen en leiden

10. In de vorming speelt persoonlijke geestelijke begeleiding een belangrijke rol. Deze moet altijd plaatsvinden in een sfeer van vrijheid en erop gericht zijn mensen te vormen die zich “zo vrij als een vogel”[31] voelen. In deze zin richt de heilige Jozefmaria zich tot degenen die verantwoordelijk zijn voor de persoonlijke geestelijke leiding van hun broers of zussen en schrijft: “Geestelijke leiding aan iemand geven, brengt geen macht over die persoon met zich mee. Geef de zielen altijd een grote vrijheid van geest. Denk aan wat ik jullie al zo vaak heb gezegd: iets doen omdat ik het wil, dat lijkt mij de meest bovennatuurlijke reden. De taak van de geestelijk leider is de ziel te helpen de wil van God te vervullen, omdat hij het zelf wil. Niets opleggen, maar advies geven.”[32] Het advies van de geestelijke begeleiding heeft als doel het werk van de heilige Geest in de ziel te ondersteunen en te helpen met vrijheid en verantwoordelijkheid voor God en voor zijn eigen plichten te staan, want “bij de schepping van de zielen herhaalt God zich niet. Iedereen is zoals hij is. Iedereen moet worden behandeld zoals God hem heeft gemaakt, en zoals God hem leidt.”[33]

Bij dit advies kan ook de liefdevolle aansporing horen dat het altijd de moeite waard is om ernaar te streven trouw te zijn, uit liefde, in vrijheid. Soms kan de geestelijke begeleiding ook een ‘gebiedend advies’ bevatten – helder, maar altijd met liefde en fijngevoeligheid – , dat herinnert aan de verplichting iets te doen of te laten. De kracht van deze herinnering komt echter niet voort uit het advies, maar uit de verplichting. Wanneer er vertrouwen is, kan en moet men zo openhartig kunnen spreken, en degene die dit advies ontvangt is er dankbaar voor, omdat hij door de duidelijkheid van dit gebaar de sterkte en de liefde van een oudere broer of zus erkent.

11. De vorming die we gedurende het hele leven ontvangen is ambitieus in haar eisen, maar opent vooral brede horizonten. Want als we ons zouden beperken tot eisen stellen en geëist te worden, dan zouden we uiteindelijk alleen maar zien wat we niet bereikt hebben, onze fouten en beperkingen, en het belangrijkste vergeten: de liefde van God voor ons.

Laten we er in deze context aan denken dat de heilige Jozefmaria ons leerde dat we “in het Werk een grote vriend zijn van de vrijheid, ook in het innerlijk leven. We hechten niet aan regels of methoden. (...) Ook in het geestelijk leven is er veel autonomie, en zo moet het ook.”[34] Daarom zet de oprechtheid in de geestelijke leiding, die ons beweegt om in alle vrijheid ons hart te openen voor advies, ons ook aan om op persoonlijk initiatief mogelijke punten voor onze innerlijke strijd voor te leggen, met als doel ons steeds meer met Christus te identificeren.

Onze vorming geeft dan ook aan iedereen dezelfde geest door, maar ze schept geen eenvormigheid, maar eenheid. Op een levendige manier zei de heilige Jozefmaria “dat men in het Werk op verschillende manieren over de weg kan gaan: links, rechts, zigzaggend, te voet, te paard. Er zijn tienduizend manieren om deze goddelijke weg af te leggen. Afhankelijk van de omstandigheden zal het voor het individu verplichtend zijn om de ene of de andere mogelijkheid te kiezen, omdat zijn geweten hem dat zegt. Het enig belangrijke is om niet van de weg te raken.”[35] De geest van het Werk, zoals het Evangelie, wordt niet aan onze manier van zijn toegevoegd, maar bezielt ons: het is een zaadje bestemd om te ontkiemen en te groeien in de aarde van ieder van ons.

12. Het is bij de vorming ook belangrijk om te voorkomen dat een buitensporig verlangen naar zekerheid of bescherming de ziel verlamt of klein maakt. “Degenen die Christus ontmoet hebben, mogen zich niet in hun eigen wereldje opsluiten. Zo een inperking zou een trieste zaak zijn. Zij moeten zich als een waaier openen om alle zielen te bereiken.”[36] Daarom is het zo belangrijk dat we duidelijk hebben dat we niet bang hoeven te zijn om fouten te maken, of bang zijn voor een moeilijke omgeving, bang daar niet tegen opgewassen te zijn. Met bovennatuurlijke visie kunnen we ons – met voorzichtigheid en vastberadenheid – in ons professionele en sociale milieu bewegen.

De liefde voor de vrijheid blijkt ook uit de spontaniteit en het initiatief in het apostolaat dat met de specifieke apostolische opdrachten te verenigen is. Het is belangrijk om altijd in gedachten te houden dat “ons apostolaat vooral een persoonlijk apostolaat is”[37]. Hetzelfde geldt voor de degenen die apostolische activiteiten opzetten en er leiding aan geven: “Ik heb jullie nooit willen binden, in tegendeel, ik heb er altijd naar gestreefd dat jullie met grote vrijheid werken. Bij de apostolische activiteiten moeten jullie binnen de enorm ruime marge die onze geest geeft, initiatief hebben om op elke plaats, in ieder milieu en in elke tijd, die activiteiten te vinden die het best bij de omstandigheden aansluiten.”[38]

13. Ook in het pastorale bestuur van de Prelaat en van zijn vicarissen – ieder met de hulp van zijn bestuursorganen – dient de liefde voor de vrijheid aanwezig te zijn. Laten we met dankbaarheid de volgende woorden van de heilige Jozefmaria overdenken: “De vorming en het bestuur van het Werk zijn als gevolg van deze geest van vrijheid gebaseerd op vertrouwen. (...) Met bestuur dat gebaseerd is op wantrouwen wordt niets bereikt. Daarentegen levert het vruchten op als de zielen met respect gevormd en geleid worden, als ervoor gezorgd wordt dat de ware heilige vrijheid van de kinderen van God zich in hen ontwikkelt, als hen geleerd wordt hun vrijheid goed te gebruiken. Vormen en leiding geven betekent liefhebben.”[39]

De zielen met respect leiden, betekent ten eerste de intimiteit van het geweten met fijngevoeligheid respecteren, zonder het bestuur en de geestelijke leiding met elkaar te verwarren. Ten tweede maakt dat respect onderscheid tussen aanwijzingen en wat slechts aansporingen, advies of suggesties zijn. En op de derde plaats – maar niet minder belangrijk – gaat het erom leiding te geven met een zodanig vertrouwen in de anderen, dat men altijd – in de mate dat het mogelijk is – rekening houdt met de mening van de betrokkene. Deze houding van wie leiding geven, de bereidheid om te luisteren, is een prachtige uiting van het Werk als familie.

We hebben ook een dankbare ervaring met de volledige vrijheid die in het Opus Dei bestaat in economische, politieke, opinabele theologische kwesties, enz. “In alles wat niet met geloofswaarheden te maken heeft, denkt en handelt iedereen zoals hij wil, met de meest volledige vrijheid en persoonlijke verantwoordelijkheid. Het pluralisme dat, logisch en sociologisch, uit dit feit voortvloeit, vormt geen probleem voor het Werk: meer nog, dit pluralisme is een uiting van goede geest.”[40] Hoewel deze diversiteit soms moeilijk voor iemand kan zijn, moeten we dit pluralisme beminnen en bevorderen. Wie van de vrijheid houdt zal kunnen zien wat er aan positiefs en aantrekkelijks is in wat anderen op deze brede gebieden denken en doen.

De heilige Jozefmaria heeft bepaald dat het besturen van het Opus Dei altijd op collegiale wijze dient te gebeuren, en hij bracht dat altijd met veel kracht in herinnering. Ook dit laat de geest van vrijheid zien die het leven in het Opus Dei kenmerkt: “Ik heb jullie bij talloze gelegenheden gezegd, en ik zal dat in de loop van mijn leven nog vaker herhalen, dat ik eis dat er in het Werk, op alle niveaus, een collegiaal bestuur is, om niet in de tirannie te vervallen. Het is een blijk van prudentie, want bij collegiaal bestuur is het gemakkelijker zaken te bestuderen, fouten beter te corrigeren en apostolische initiatieven die al goed lopen, doeltreffender te maken.”[41]

Collegialiteit is niet alleen of hoofdzakelijk een methode of een systeem voor besluitvorming. Het is bovenal een houding die geworteld is in de overtuiging dat we van anderen ideeën, gegevens, enz. kunnen en moeten ontvangen omdat ze ons helpen onze opinie te verfijnen en zelfs te veranderen. Tegelijkertijd brengt dit ook juist met zich mee respect voor – meer nog, de positieve bevordering van – de vrijheid van anderen, zodat ze hun standpunten zonder problemen kunnen uiten.

De vrijheid in het apostolaat respecteren en verdedigen

14. Het apostolaat heeft zijn oorsprong in de oprechte wens om anderen de ontmoeting met Jezus Christus of een grotere intimiteit met Hem te vergemakkelijken. “Onze houding tegenover de zielen kan met de volgende uitdrukking van de apostel, die bijna een schreeuw is, worden samengevat: caritas mea cum omnibus vobis in Christo Iesu! (1 Cor. 16, 24): mijn liefde is met u allen in Christus Jezus. Met naastenliefde zul je zaaiers van vrede en vreugde in de wereld zijn, zul je de persoonlijke vrijheid van de zielen liefhebben en verdedigen, de vrijheid die Christus respecteert en die Hij voor ons gewonnen heeft” (vgl. Gal 5,1). [42]

We houden op de eerste plaats van de vrijheid van de mensen die we proberen te helpen dichter bij de Heer te komen door het apostolaat van vriendschap en vertrouwen. De heilige Jozefmaria spoort ons aan om dat te doen met de getuigenis en het woord. “Ook in de apostolische inzet – beter gezegd: voornamelijk in de apostolische inzet – willen we dat er niet de minste dwang is. God wil gediend worden in vrijheid en daarom kan apostolaat dat de vrijheid van de gewetens niet respecteert, niet juist zijn.”[43]

Echte vriendschap impliceert een oprechte wederzijdse waardering, die de vrijheid en intimiteit van beiden beschermt. Het apostolaat is niet iets dat bovenop de vriendschap komt, want – zoals ik je heb geschreven – “we doen geen apostolaat, maar we zijn apostelen!”[44] Vriendschap is apostolaat; vriendschap is dialoog, waar we licht geven en ontvangen, waar projecten uit voortkomen, waar we elkaars horizonten openen, waar we ons verheugen over het goede en elkaar steunen bij moeilijkheden, waar we het goed met elkaar hebben, omdat God wil dat we gelukkig zijn.

15. Zoals jullie weten is proselitisme, in zijn oorspronkelijke betekenis, een positieve realiteit, equivalent aan de missionaire activiteit van het verspreiden van het evangelie.[45] Zo heeft de heilige Jozefmaria het altijd begrepen, en niet in de negatieve betekenis die deze term in recentere tijden heeft gekregen. Het is dan ook noodzakelijk om in gedachten te houden dat, ook al willen we dat niet, woorden soms andere connotaties krijgen dan ze oorspronkelijk hadden. Vraag je daarom af of het in een bepaalde context opportuun is deze term te gebruiken, want jullie gesprekspartners zouden soms iets anders kunnen begrijpen dan wat jullie willen zeggen.

De vrijheid van de ander respecteren en verdedigen komt ook – en wel in het bijzonder – tot uiting wanneer aan een persoon de mogelijkheid wordt voorgelegd dat hij van God de roeping tot het Werk kan hebben. Hij heeft de vrijheid om advies te vragen aan wie hij maar wil en vooral de volledige vrijheid om te onderscheiden of hij een mogelijke roeping heeft en de daaropvolgende beslissing te nemen. De heilige Jozefmaria schrijft in een commentaar op een sterke uitdrukking van het evangelie, het compelle intrare – de verplichting om binnen te komen – van de gelijkenis (Lc 14, 23): “Het is een wezenlijk kenmerk van onze geest dat we respect voor de persoonlijke vrijheid van ieder mens hebben, het compelle intrare dat jullie moeten beleven in het proselitisme is niet als een soort stoot in de rug, maar de overvloed van licht, van leer; de geestelijke stimulans van jullie gebed en jullie werk, een authentieke christelijke getuigenis; het zijn de offers die jullie brengen, de glimlach die op je gezicht komt omdat jullie kinderen van God zijn: het kindschap dat jullie vult met een serene blijdschap – hoewel het je in je leven soms niet aan tegenslagen ontbreekt – die anderen zien en waar ze afgunstig op zijn. Voeg hier jullie inzet en menselijke sympathie aan toe, en dan hebben we de inhoud van het compelle intrare[46]”. Het is dus duidelijk dat het Werk groeit en altijd moet groeien in een klimaat van vrijheid, waarbij we vastberaden en in alle eenvoud laten zien hoe mooi het is met God te leven.

16. Veritas liberabit vos (Joh 8, 32). Alle beloften van bevrijding die elkaar in de loop van de eeuwen opvolgen zijn in zoverre waar als ze worden gevoed door de waarheid over God en de mens. De Waarheid is een Persoon: Jezus, de Weg, de Waarheid en het Leven (vgl. Joh 14, 6). “Ook vandaag, na tweeduizend jaar, verschijnt Christus aan ons als Degene die de mens de vrijheid brengt op basis van de waarheid, als Degene die de mens bevrijdt van wat deze vrijheid beperkt, vermindert en bijna vernietigt in zijn wortels, in de ziel van de mens, in zijn hart, in zijn geweten.”[47]

God heeft ons de vrijheid voor altijd gegeven: dit geschenk is niet iets tijdelijks, niet alleen voor het leven op aarde. De vrijheid is, zoals de liefde, eindigt nooit (1 Kor 13, 8): in de hemel blijft ze bestaan. Onze weg daarheen is juist de weg naar de vrijheid van de glorie van de kinderen van God: in libertatem glorae filiorum Dei (Rom 8, 21). De vrijheid zal in de hemel niet alleen niet verdwijnen, maar zal daar de volheid bereiken: het omarmen van de Liefde van God. “Er wacht jou een grote Liefde in de hemel: een liefde zonder verraad, zonder bedrog; heel de liefde, heel de schoonheid, heel de grootheid, alle kennis...! Een Liefde die nooit gaat vermoeien, maar die je zal verzadigen zonder te verzadigen.”[48] Als wij trouw zijn, zullen we in de hemel door de barmhartigheid van God volledig vrij zijn door de volheid van de liefde.

Met alle genegenheid zegent jullie

jullie Vader,

Rome, 9 januari 2018, feestdag van de geboorte van de heilige Jozefmaria


[1] Heilige Jozefmaria, Brief 31-5-1954, nr. 22.

[2] Franciscus, Apost. exh. Evangelii gaudium, 24-11-2013, nr. 170.

[3] Heilige Jozefmaria, Brief 24-10-1965, nr. 3.

[4] Benedictus XVI, Enc. Spe salvi, 30-11-2007, nr. 24.

[5] Ibid.

[6] Heilige Jozefmaria, Christus komt langs, nr. 129.

[7] Heilige Jozefmaria, Vrienden van God, nr. 25.

[8] Heilige Jozefmaria, De Kruisweg, 10e statie.

[9] Vrienden van God, nr. 26.

[10] Ibid.

[11] Vgl. Heilige Augustinus, Belijdenissen, III, 6, 11.

[12] Vrienden van God, nr. 27.

[13] Franciscus, Homilie, 15-8-2014.

[14] Benedictus XVI, Enc. Caritas in veritate, 29-6-2009, nr. 68.

[15] Heilige Augustinus, In Epist. Ioan. ad Parthos, VII, 8.

[16] Heilige Jozefmaria, Vrienden van God, nr. 30.

[17] Hl. Thomas van Aquino, In III Sent., d. 29, q. un, a. 8, qla 3 s.c. 1.

[18] Heilige Jozefmaria, Christus komt langs, nr.17.

[19] Heilige Jozefmaria, Brief 31-5-1954, nr. 22.

[20] Franciscus, Homilie, 31-5-2013.

[21] Heilige Jozefmaria, Brief 29-12-1947, nr. 106.

[22] Heilige Jozefmaria, Aantekeningen van een meditatie, 28-4-1963.

[23] Heilige Augustinus, Belijdenissen XIII, 9, 10.

[24] Ibid.

[25] Heilige Jozefmaria, Vrienden van God, nr. 31.

[26] Heilige Johannes Paulus II, Enc. Veritatis splendor, 6-8-1993, nr. 19.

[27] Benedictus XVI, Toespraak bij het Angelus, 1-7-2007.

[28] Javier Echevarría, Pastorale brief, 14-2-1997, nr. 15.

[29] Heilige Jozefmaria, Christus komt langs, nr. 17.

[30] Heilige Jozefmaria, Vrienden van God, nr. 25.

[31] Heilige Jozefmaria, Brief 14-9-1951, nr. 38.

[32] Heilige Jozefmaria, Brief 8-8-1956, nr. 38.

[33] Ibid.

[34] Heilige Jozefmaria, Brief 29-9-1957, nr. 70.

[35] Heilige Jozefmaria, Brief 2-2-1945, nr. 19.

[36] Heilige Jozefmaria, De Voor, nr. 193.

[37] Heilige Jozefmaria, Brief 2-10-1939, nr 10.

[38] Heilige Jozefmaria, Brief 24-10-1942, nr. 46.

[39] Heilige Jozefmaria, Brief 6-5-1945, nr. 39

[40] Heilige Jozefmaria, Gesprekken, nr. 98.

[41] Heilige Jozefmaria, Brief 24-12-1951, nr. 5.

[42] Heilige Jozefmaria, Brief, 16-7-1933, nr. 3.

[43] Heilige Jozefmaria, Brief 9-I-1932, nr. 66.

[44] Heilige Jozefmaria, Brief, 14-2-2017, nr. 9.

[45] Vgl. Congregatie voor de Geloofsleer, leerstellige nota over enkele aspecten van de evangelisatie, 3-12-2007, nr. 12 en nota 49.

[46] Heilige Jozefmaria, Brief 24-10-1942, nr.9.

[47] Heilige Johannes Paulus II, Enc. Redemptor hominis, 4-3-1979, nr. 12.

[48] Heilige Jozefmaria, De Smidse, nr. 995.


Copyright © Prælatura Sanctæ Crucis et Operis Dei
(Niets uit deze uitgave mag geheel of gedeeltelijk worden verspreid
zonder uitdrukkelijke toestemming van de houder van het auteursrecht)
(Pro manuscripto)