Brief van de prelaat (februari 2008)

De prelaat van het Opus Dei moedigt aan de Veertigdagentijd met optimisme te beleven en met verlangens tot bekering, om zo met God het geluk te vinden. Hierbij publiceren wij zijn herderlijk schrijven van februari.

Geliefden, moge Jezus mijn dochters en zonen behoeden!

De Vastentijd staat voor de deur: de tijd waarin de Kerk, als een goede Moeder, haar kinderen met aandrang eraan herinnert dat het nodig is dat wij ons steeds weer tot God bekeren, door dat recht te zetten wat we in ons persoonlijk leven moeten veranderen. Zoals de Paus bij een soortgelijke gelegenheid heeft beweerd kan deze weg van evangelische bekering niet beperkt blijven tot een bepaalde periode in het jaar: het is een weg van iedere dag, die ons hele bestaan, alle dagen van ons leven hoort te omvatten [toespraak bij de algemene audiëntie, 21-2-2007].

De priester spreekt tijdens de liturgische ritus van Aswoensdag, als hij ons het askruisje geeft, een paar woorden uit die een dringende oproep zijn om ons te onderzoeken: bedenk wel: stof zijt gij en tot stof zult gij wederkeren [Romeins Missaal, Aswoensdag, oplegging van de as, (vgl. Gen. 3, 19)]. Zo luidt een van de voorgeschreven formules. Die herinnert ons zeer veelzeggend eraan dat wij sterfelijke schepselen zijn: het moment zal komen waarop de Heer ons in Zijn aanwezigheid zal roepen, onze gedachten, woorden en handelingen zal oordelen en ons deze zal vergelden –met de glorie, de zuivering of de verdoemenis– naar gelang wij hebben verdiend.

De beschouwing van dit feit moet ons niet doen schrikken, maar ons aanzetten tot berouw over onze fouten, tot voornemens ter verbetering en tot vreugde over onze definitieve ontmoeting met de Drie-eenheid. Daar heeft de Paus het in zijn laatste encycliek over: het vooruitzicht van het oordeel heeft vanaf de vroegste tijden invloed gehad op de christenen, ook in het dagelijks leven, als maatstaf voor het leven nu, als oproep aan het geweten en tegelijk als hoop op Gods rechtvaardigheid [Encycliek Spe salvi, 30-11-2007, n. 41].

Dat is wat de andere formule die gebruikt kan worden bij deze ritus, tot uitdrukking brengt: bekeert u en gelooft in het Evangelie [Romeins Missaal, Aswoensdag, bij het askruisje, (vgl. Mc. 1, 15)]. Wij zijn zondaars die de vergiffenis van God nodig hebben; daarom worden wij opgeroepen diepgaand te veranderen, de richting van onze aardse pelgrimstocht naar het einddoel bij te sturen: het eeuwige geluk met God. Ik wens dat wij met optimisme in deze woorden de oproep ontdekken om ons dag in, dag uit te verbeteren: als wij deze strijd volhouden zal voor ons de goddelijke Rechter geen Rechter zijn in de strikte zin van het woord, maar gewoon Jezus [Heilige Jozefmaria, De Weg, n. 168], “onze” Jezus: een God die vergeeft.

Laten we dus overwegen wat de heilige Jozefmaria heeft geschreven: overweeg toch deze wonderlijke zorg van God voor ons, die steeds bereid is naar ons te luisteren. Altijd weer, op elk moment, is Zijn aandacht gevestigd op wat de mens zegt. Te allen tijde luistert Hij naar ons, maar vandaag in het bijzonder, omdat ons hart bereidwillig is, besloten zich te zuiveren; en Hij zal niet nalaten aandacht te schenken aan hetgeen een verbrijzeld en deemoedig hart (Ps. 50, 19) Hem vraagt [H. Jozefmaria, Als Christus nu langskomt, n. 57].

De Heilige Kerk houdt ons steeds opnieuw met een heel goede pedagogie de fundamentele ideeën voor ogen, om ze ons goed in te prenten zodat we ze niet vergeten. Aan het begin van de Veertigdagentijd, terwijl de priester deze ceremonie van Aswoensdag voltrekt, nodigt ze ons uit een hoopvol gezang in te zetten: laten wij as en boetekleed aannemen, vasten en wenen voor het aanschijn van de Heer, omdat onze God genadig en barmhartig is om onze zonden te vergeven [Romeins Missaal, Antifoon bij de oplegging van de as, (vgl. Joël 2, 13)].

Ieder jaar overwegen wij dat de geest van de Veertigdagentijd samen te vatten is in drie –voor deze periode– traditionele praktijken: het gebed, de boete, de werken van barmhartigheid. Ik heb jullie uitgenodigd bij deze punten stil te blijven staan, juist naar aanleiding van deze liturgische tijd. Nu zou ik me in het bijzonder willen richten op de boetegeest, die ons ertoe moet aanzetten –met berouw en door onze toevlucht te nemen tot de goddelijke barmhartigheid– eerherstel te brengen voor onze zonden en voor die van alle mensen.

De heilige Hiëronymus heeft deze oproep tot berouw –keert tot Mij terug van ganser harte– van de profeet Joël, die de liturgie ons aan het begin van de vasten voorhoudt [Vgl. Romeins Missaal, Aswoensdag, eerste lezing (Joël 2, 12)], op de volgende manier uitgelegd: «Jullie innerlijke boetedoening moet tot uiting komen door middel van vasten, geween en rouwklacht. Zo zullen jullie, door nu te vasten, daarna verzadigd worden; door nu te huilen, later kunnen lachen; door nu te rouwen, later getroost worden. (…) Twijfelt dus niet aan de vergiffenis, want hoe groot jullie schulden ook mogen zijn, de grootsheid van Zijn barmhartigheid zal ongetwijfeld de overvloed van jullie vele zonden vergeven» [H. Hiëronymus, Commentaar op het boek van de profeet Joël II, 12-13].

Laten wij op de eerste plaats voor onze eigen fouten eerherstel brengen. Wij allen hebben het Doopsel ontvangen, dat ons kinderen van God en ledematen van Zijn Mystieke Lichaam dat de Kerk is, heeft gemaakt. Is het niet logisch dat we aan zoveel liefde met heel ons hart beantwoorden? We moeten echter erkennen dat we vanwege onze zwakheid de Wil van God vaak niet vervullen, of tenminste niet beantwoorden met de snelheid en edelmoedigheid die Hij rechtens van ons kan verwachten.

Wat een pijn deed het onze Vader, heilige Jozefmaria, dat zo veel christenen de grootsheid en waardigheid van hun goddelijk kindschap vergeten! Wij kunnen zijn woorden op ons toepassen. Word wakker. –Luister naar wat de heilige Geest je zegt: Si inimicus meus maledixisset mihi, sustinuissem utique, –als mijn vijand me beledigt, is dat niet vreemd en is het te verdragen. Maar jij …, tu vero homo unanimis, dux meus, et notus meus, qui simul mecum dulces capiebas cibos, jij mijn vriend, mijn apostel, die aan mijn tafel aanzit en heerlijke spijzen met mij eet! [H. Jozefmaria, De Weg, n. 244]

Mijn kinderen, laten wij zonder ooit de vrede te verliezen zonder omwegen onze zonden en fouten toegeven: de Heer is een Vader, een echte Vader, altijd bereid ons in Zijn armen te nemen. Laten wij dagelijks de minuten van gewetensonderzoek –zonder scrupules, maar met een fijngevoelig geweten– goed verzorgen, om met het licht van de heilige Geest te ontdekken wat goed is gegaan, wat verkeerd is gegaan, wat we beter hadden kunnen doen. Op het goede kunnen we met oprechte dankbaarheid reageren; op onze fouten, door als een kind vergiffenis te vragen; en laten we altijd met een akte van berouw –berouw uit liefde– eindigen en met een heel concreet voornemen om te strijden; iets kleins wellicht, maar met het serieuze verlangen om innerlijk te groeien.

Op deze manier zullen wij, wanneer we gaan biechten, dat goed voorbereid doen en zullen we er meer geestelijk profijt van trekken. Zijn wij ons ervan bewust dat we bij het gewetensonderzoek, dat een oude christelijke gewoonte is, onze ziel voor de Heer blootleggen? Beseffen wij dat God bereid is ons Zijn genade te schenken om meer van Hem te gaan houden?

De Kerk heeft de praktijk van de veelvuldige Biecht altijd aanbevolen en blijft dat ook doen. Zonder dit middel voor onze persoonlijke heiliging is het heel moeilijk, om niet te zeggen onmogelijk, een hoog niveau van christelijk leven te behouden. Meer nog wanneer in het milieu om ons heen de gelegenheden om ons van de Heer te verwijderen in overvloed voorhanden zijn. Ik word daarom niet moe jullie aan te sporen een intens en uitgebreid apostolaat van de Biecht te verwezenlijken. We moeten ons niet laten leiden door menselijk opzicht en in onze vrienden, familieleden en collega’s dit verlangen aanwakkeren om degenen met wie ze omgaan te helpen.

Zegt aan allen –ook opdat ze zien dat wij overtuigd zijn van hetgeen we doen– dat ze de overvloedige genade van de Vastentijd benutten om hun ziel diepgaand te zuiveren en de vertrouwelijke omgang met de Heer te ontdekken of te intensiveren. Ze zullen vervuld worden van vrede en gelukkiger worden, want er is geen grotere vreugde dan het besef dat we kind van God zijn. Laten we ze stimuleren geregeld dit sacrament van de vreugde, zoals onze Vader het noemde, te ontvangen.

Ik heb jullie ook gezegd dat het nodig is vergiffenis te vragen voor de zonden van de anderen. Hiervoor hoeven we niets groots te ondernemen. Onze Heer heeft dat al gedaan door voor ons aan het Kruis te sterven. Maar Hij verlangt dat wij onze kleine verstervingen en boetedoeningen die ons bestaan zelf met zich meebrengt, voegen bij Zijn verlossend offer. Dat zijn: de last van een ziekte, het onbegrip van de kant van de anderen, de moeilijkheden in ons werk, het mislukken van een plan dat we met groot enthousiasme hadden bedacht… Om met een goed humeur de tegenslagen van dit soort die de materie voor onze persoonlijke heiligheid vormen te aanvaarden, is het goed –vooral gedurende deze weken– daar met edelmoedigheid kleine verstervingen aan toe te voegen in het eten en drinken, in onze gemakzucht, op de momenten van rust of ontspanning. Deze verstervingen verenigen ons meer met het Kruis van Jezus Christus en bereiden ons voor om veel vrucht te plukken van Pasen.

Onlangs heeft Benedictus XVI allen aan de eeuwige waarde van deze gedragswijze herinnerd. In zijn encycliek over de hoop schrijft hij: tot een vandaag de dag wellicht weinig beoefende, maar tot voor kort nog wijd verbreide vorm van vroomheid behoorde de gedachte dat men de kleine dagelijkse ongemakken, die ons steeds weer als meer of minder pijnlijke speldenprikken treffen, zou kunnen “opdragen” en die daardoor zin verlenen [Encycliek Spe salvi, 30-11-2007, n. 40]. De paus betreurt dat deze bewijzen van liefde tot God in vergetelheid geraakt schijnen te zijn, en hij voegt eraan toe dat de vrome zielen door het opdragen van de tegenslagen van de dag ervan overtuigd waren dat ze hun kleine lasten in het grote medelijden van Christus konden leggen, zodat ze op de één of andere manier behoorden tot de schat van medelijden waaraan de mensheid zo’n behoefte heeft [Ibid]. En hij besluit: misschien moeten we ons toch afvragen of dat voor ons niet weer een zinvolle mogelijkheid zou zijn [Ibid]. Deze vraag stel ik jullie, opdat ieder van jullie erover nadenkt om de waarde van het verborgen en stille offer [vgl. H. Jozefmaria, De Weg, nrs. 185 en 509] te herontdekken en deze vraag in het oor van de mensen om jullie heen te laten weerklinken.

Zoals iedere maand vraag ik jullie heel verenigd te zijn met mijn intenties. Bidt nu in het bijzonder voor het begin van het reguliere apostolaat in Roemenië en Indonesië. Er worden concrete stappen gezet om, als God het wil, het nog dit jaar in gang te zetten. En blijft bidden voor de paus en zijn intenties, waaronder de verlangde eenheid van alle christenen een belangrijke plaats inneemt, te beginnen bij een diepere en bovennatuurlijkere eenheid onder de katholieken.

Ook wens ik dat wij dagelijks voor de zieken bidden: de Heer schenkt ons in overvloed de schat om voor veel mensen die lijden te mogen zorgen. Ik vind het belangrijk dat, net zoals de Heer naar de lijdende mensen ging om hun te genezen en te troosten, wij ons ook allemaal gaan verrijken door deze naastenliefde, die echte genegenheid is, door te zorgen voor degenen die dat nodig hebben.

Ik wil het niet te lang maken, maar ik vraag jullie je toevlucht te nemen tot onze geliefde don Alvaro, die op 19 februari altijd zijn naamdag vierde. Laten we hem vragen ons van de Heer een grote overvloed aan broederlijke liefde te verkrijgen, zodat wij allen in het Werk –op ieder moment, en meer nog als sommigen een periode van ziekte doormaken– duidelijk ervaren dat het Opus Dei een familie is, een echte familie, waarin wij ons graag tot het uiterste voor elkaar inzetten.

Met alle genegenheid zegent jullie

jullie Vader

+ Javier

Rome, 1 februari 2008.