Brief van de prelaat (januari 2008)

In deze brief roept Mgr. Javier Echevarría de christenen op om – rekening houdend met ieders persoonlijke vrijheid – het geloof door te geven door woord en eigen voorbeeld.

Geliefden: dat Jezus mijn dochters en zonen mag beschermen.

Sinds de afgelopen 25 december spreekt alles ons over de geboorte van Christus. Hij is het eeuwige Woord van de Vader, mensgeworden en geboren uit de Maagd Maria om ons te redden. In de landen met een christelijke traditie uit de volksvroomheid op talloze manieren haar blijdschap over dit wonderbaarlijke Mysterie. Veel mannen en vrouwen van goede wil, ook niet-christenen, delen met de katholieken de idealen van vrede, gerechtigheid en solidariteit die door dit feest worden opgeroepen. Dit bewijst temeer hoe de boodschap van Christus aan de diepste verlangens van de mensen beantwoordt.

Deze verlangens zijn vooral belangrijk in de huidige tijd, die gekarakteriseerd wordt door het gebrek aan vrede in veel landen en in veel gewetens. Het beslissende van Kerstmis gaat echter verder dan deze verlangens: dat is namelijk het gebeuren zelf dat we vieren. De Heilige Vader herinnerde hier enkele dagen voor het feest aan: in Bethlehem heeft het Licht dat ons leven verlicht zich aan de wereld getoond; de Weg die ons tot de volheid van ons menszijn brengt heeft zich aan ons geopenbaard. Als men niet erkend dat God mens is geworden, wat voor zin heeft het dan om Kerstmis te vieren? De viering heeft dan geen inhoud. Vooral wij, christenen, moeten met een diepe en doorleefde overtuiging de waarheid van Christus’ geboorte bevestigen om tegenover iedereen te getuigen van het bewustzijn van een ongehoorde gave die niet alleen onszelf maar allen verrijkt. (Bendictus XVI, toespraak algemene audiëntie, 19-12-2007)

De Geboorte houdt ons opnieuw het urgente belang voor ogen om met Christus mee te werken aan de toepassing van de vruchten van de Verlossing. De herders van Bethlehem geven ons een goed voorbeeld: nadat ze zich naar de grot hadden gehaast, waar ze Maria en Jozef en het pasgeboren kind vonden, dat in de kribbe lag,keerden ze vol blijdschap naar hun gewone werk terug. Ze gingen innerlijk veranderd terug, terwijl zij God verheerlijkten en loofden om alles wat zij gehoord en gezien hadden, met de wens het goede nieuws aan hun verwanten en buren te vertellen; zodanig dat allen die het hoorden verwonderd stonden over hetgeen de herders hun verhaalden. (vgl. Lc 2, 16-20) En dit gebeurde terwijl zij waarschijnlijk, zoals dat ook nu wel voorkomt, verlegen, niet welsprekende mensen waren.

Wanneer iemand een enorme blijdschap ervaart, voelt hij de drang dat te vertellen aan mensen met wie hij in contact komt. Dat zal met meer reden gebeuren wanneer het gaat om het bovennatuurlijke leven dat Jezus op aarde heeft gebracht. Het is een geluk dat men niet kan verbergen, want de christelijke roeping brengt uit haar eigen aard de noodzaak met zich mee het apostolaat in praktijk te brengen. De vreugde door God gered te zijn past niet in één hart alleen. De heilige Augustinus zegt dat wie de bekering van een ziel verkrijgt, zijn eigen ziel gepredestineerd heeft. Sta er daarom bij stil wat het betekent andere zielen naar de weg van God, naar de overgave te brengen. Dat is iets geweldigs! (…). Want het goede deelt zich vanzelf mee aan anderen. Als ik een weldaad geniet, krijg ik vanzelf de wens datzelfde geluk met anderen te delen. (H. Jozefmaria, Aantekeningen van een samenzijn, 29-12-1959)

Op veel plaatsen heeft echter het onjuiste idee postgevat dat het niet passend is met anderen over de eigen godsdienstige overtuigingen te spreken. Dat zou neerkomen, zo beweert men, op het binnendringen in het privé-leven van de ander, waardoor de intimiteit van iedere persoon wordt geschaad. Wij moeten een dergelijke houding afwijzen en altijd bereid zijn de hoop van onze christelijke roeping te verantwoorden (Vgl. 1 Petr 3, 15), met de oprechte wens dat de blijde boodschap van de verlossing weerklank vindt bij onze familieleden, vrienden en bekenden.

Men kan zich niet tevreden stellen met het geven van een goed voorbeeld. Ook al is het voorbeeld onmisbaar, het is niet voldoende. Denken we aan de vermaning van de Heer tot degenen die het volk niet wezen op de gevaren van afgoderij: ze zijn stom als waakhonden die niet kunnen blaffen: vadsig en hijgend liggen ze daar, ze willen alleen maar luieren. (Jes 56, 10)

Mijn dochters en zonen, laten we waakzaam blijven om ons niet schuldig te maken aan waarvoor de Heer waarschuwt; wij zouden dan geen zout der aarde en licht der wereld meer zijn. (Mt 5, 13-14) En dat mag niet gebeuren. Voed je jouw apostolisch verlangen als was het een bovennatuurlijk instinct? Vraag je de Heer dat Hij je het juiste woord in de mond legt in je dagelijkse gesprekken, ook op het werk en in de tijden van ontspanning? Men moet met mannen en vrouwen spreken over de goedheid die God getoond heeft met de komst van de goddelijke Zoon op aarde; en dat de Heer van ons verwacht dat we meewerken aan de verspreiding van zijn boodschap van liefde, leven en vrede.

Een paar weken geleden heeft de Congregatie voor de Geloofsleer een Leerstellige nota over enkele aspecten van de evangelisatie gepubliceerd. Benedictus XVI raadt alle gelovigen aan de nota in gebed te overwegen. (vgl. Benedictus XVI, toespraak algemene audiëntie, 19-12-2007) Het document herinnert er onder andere aan dat “het oprecht stimuleren van het verstand en de vrijheid van een persoon naar de ontmoeting met Christus en zijn Evangelie geen onbehoorlijk binnendringen is, maar een legitiem aanbod en een dienst die de verhouding tussen de mensen vruchtbaarder kan maken”. (Congregatie voor de Geloofsleer, Leerstellige nota over enkele aspecten van de evangelisatie, 3-12-2007, nr. 5.) Meer nog, “Het aan anderen meedelen van betekenisvolle religieuze gebeurtenissen en waarheden, waardoor het ontvangen daarvan wordt vergemakkelijkt, is niet alleen in diepe overeenstemming met de aard van het menselijke proces van dialoog, verkondiging en leren. Het beantwoordt ook aan een andere belangrijke antropologische realiteit: de wens om anderen te laten delen in de eigen goederen is eigen aan de mens”. (Ibid., nr. 7)

Zoals hier en in alles respecteren we vanzelfsprekend niet alleen de intimiteit en vrijheid van de ander, maar verdedigen we die ook; we sluiten iedere vorm van geweld af. We houden het voorbeeld en onderricht van onze Vader levend. Hij zei: Ik heb steeds de vrijheid van de gewetens verdedigd. Geweld begrijp ik niet: het lijkt me niet geschikt om te overtuigen en ook niet om te overwinnen. (H. Jozefmaria, Gesprekken, nr. 44)

Het doet me denken aan de nadruk die onze Vader op dit punt legde. Dit deed hij misschien vaker toen in sommige kringen het idee werd verspreid dat het niet nodig is met anderen over ons geloof te spreken; dat het getuigenis van het eigen gedrag voldoende zou zijn. Tegenover die houding, die tot een verlamming van het missionaire elan van de Kerk zou kunnen leiden, reageerde de heilige Jozefmaria met apostolische energiekheid. Hij zei: het is noodzakelijk dat mijn kinderen de gelegenheid zoeken om te spreken over de wonderdaden die de Heer ons heeft verleend. Om christelijk te werken is aanwezig zijn alleen niet voldoende. (H. Jozefmaria, Aantekeningen van een samenzijn, 25-8- 1968)

Toen het Tweede Vaticaans Concilie ten einde liep spoorde onze stichter ons aan om de grootse leer van deze grote Kerkvergadering in praktijk te brengen; vooral nodigde hij ons uit de mensen, in het openbaar en privé, te herinneren aan de universele oproep tot heiligheid en apostolaat, die met kracht door het Concilie was uitgesproken. Hij drong er bij ons op aan om met iedereen – katholieken en niet-katholieken, christenen en niet-christenen – een niet aflatend apostolisch gesprek te voeren dat gefundeerd is in de waarheid en de liefde. Dat heeft hijzelf tot aan het einde toe gedaan. Het doet me eraan denken hoe hij de gelegenheden gebruikte om de zielen op die manier te dienen.

Het waren tijden waarin de opvatting de ronde deed dat het beter was het christelijke geloof niet aan anderen uiteen te zetten; sommigen vatten de dialoog zelfs op als een gesprek waarin het juist zaak was de door de Kerk geleerde waarheden terzijde te laten, alsof elke willekeurige opvatting over God of de geopenbaarde waarheden even geldig en authentiek waren. In die omstandigheden herinnerde de heilige Jozefmaria aan de vele voorbeelden uit het Evangelie waarin Jezus Christus predikte en gesprekken voerde met zijn tijdgenoten. En hij was blij te kunnen constateren dat de christenen in de loop der eeuwen het voorbeeld van de Meester hebben gevolgd door op dezelfde manier te handelen. Om het Evangelie te verkondigen voerden de eerste Twaalf geweldige gesprekken met iedereen die ze tegenkwamen en opzochten op hun reizen en bedetochten. De Kerk zou er niet zijn geweest als de apostelen die gesprekken met al die zielen niet zouden hebben gevoerd. Want het christelijke apostolaat is niets anders dan dit: ergo fides ex auditu, auditus autem per verbum Christi (Rm 10, 17); Dus door te luisteren komt men tot geloof, en wat men hoort is de verkondiging van Christus. (H. Jozefmaria, Brief 24-10-1965, nr. 13)

In zijn recente encycliek over de christelijke hoop legt de Paus dit onderricht helder uiteen. Ervan uitgaande dat het verlangen naar heiligheid niet overdraagbaar is – niemand kan ons vervangen in de persoonlijke beantwoording aan de genade – legt Benedictus XVI uit: De relatie met Jezus is echter een relatie met Hem die Zichzelf voor ons allen gegeven heeft (vgl. 1 Tim 2,6). Het met Jezus Christus zijn voert ons binnen in Zijn ‘voor allen’, en wordt dan ook onze manier van leven. Dat verplicht ons er te zijn voor die anderen. (Benedictus XVI, Encycliek Spe salvi, 30-12-2007, nr. 28.) Daar ligt de wortel van de noodzaak om de blijde boodschap van redding aan anderen mee te delen. Onze roeping als kinderen van God midden in deze wereld, eist van ons dat wij niet alleen onze persoonlijke heiligheid nastreven, maar dat wij de aardse wegen van de mensen omvormen tot paden die, alle hindernissen ten spijt, leiden naar de Heer. (H. Jozefmaria, Als Christus nu langskomt, nr. 120) Omdat het eigen aan de ontvangen roeping is, kunnen we met grote zekerheid vaststellen dat het de wil van de Heer is, om ons persoonlijk apostolaat van vriendschap en vertrouwen te laten groeien; dit apostolaat dat zo kenmerkend is voor de gelovigen die uit goddelijke roeping midden in de wereld leven, en in het bijzonder voor degenen die zich voeden met de geest van het Opus Dei.

Deze maand is het vijfenzeventig jaar geleden dat de heilige Jozefmaria een beslissende impuls gaf aan het apostolisch werk met de jeugd, waarmee hij vanaf de stichting van het Opus Dei bezig was. Het was op zaterdag 21 januari 1933, toen onze Vader voor de eerste keer een kleine groep jongeren bijeenbracht om hen een voordracht van christelijke vorming te geven.

Met welk een bovennatuurlijke geest, verwachting en liefde begon onze stichter met deze activiteit. Zoals hij er echter vaak aan herinnerde, kwamen er alleen drie jongens naar die eerste vormingskring, ook al had hij er van te voren met negen of tien over gesproken. De heilige Jozefmaria raakte niet ontmoedigd. Vol geloof, vertrouwend op de voorspraak van de Maagd Maria en Sint Jozef, en nadat hij dat werk opnieuw bij de aartsengel Rafaël en de apostel Johannes had aanbevolen, gaf hij die drie eersten de zegen met het Allerheiligst Sacrament. Overwegen wij met rust wat hij zei: aan het einde van de les ging ik met die jongens naar de kapel, nam de Heer in de monstrans, hief hem op en zegende die drie…, en ik zag er driehonderd, driehonderdduizend, dertig miljoen, drie miljard…, met een witte, zwarte, gele huidskleur, van alle kleuren en combinaties die de menselijke liefde kan voortbrengen. En mijn verwachtingen zijn overtroffen, want het is een realiteit geworden (…). De Heer is veel edelmoediger geweest dan ik dacht. (H. Jozefmaria, Aantekeningen van een samenzijn, 19-2-1975)

De volgende dag, zondag 22 januari, vond de eerste catechese plaats: een onmisbaar middel in het apostolische werk met de jeugd en ook met andere mensen. Enkele jongens die met onze Vader in contact waren hielpen daarbij mee. Ze gingen naar een school in een buitenwijk van Madrid, in het stadsdeel ‘de los Pinos’, waar een grote groep kinderen hen opwachtten. De vormingslessen, de catechese en de bezoeken aan armen en zieken, die onze stichter sinds lange tijd aflegde, waren en blijven altijd een solide basis voor dit apostolaat, dat in woorden van onze Vader onze oogappel is.

Het spreekt vanzelf dat het gewicht en de vreugde om dit apostolaat vooruit te brengen voornamelijk rust op de jongste gelovigen van de Prelatuur en op degenen die deze opdracht speciaal hebben ontvangen. Mijn dochters en zonen, denk aan het vertrouwen van de Heer, die de zielen van zoveel jongeren die oprecht de diepe betekenis van hun leven zoeken, in jullie handen wil leggen opdat jullie aan die zielen vormgeven zoals een pottenbakker dat met klei doet. Bereid de kringen en christelijke vormingslessen goed voor. Vraag de heilige Geest om woorden met meeslepende kracht en ga met beslistheid het gesprek met jullie vrienden aan door hen in een apostolische dialoog, suaviter et fortiter (vgl. Wijsh 8, 1) met zachtheid en kracht tot Christus te brengen.

Het valt op met wat voor aandrang Benedictus XVI zegt dat de jongeren uitgenodigd moeten worden edelmoedig te zijn, dichter tot de Heer te naderen, Hem te volgen. Laten we daar bij velen gevolg aan geven, vertrouwend op de werking van de heilige Geest en op het vermogen zich voor grote idealen over te geven, dat steeds kenmerkend voor de jeugd is geweest, ook al leek dit soms alleen sluimerend in de harten aanwezig.

Laten wij in vertrouwen tot de patronen van dit werk, de heilige Rafaël en de heilige Johannes, gaan, en ook tot de heilige Jozefmaria die hier zoveel jaren geleden mee is begonnen. Besef dat jullie – wij – op die manier de toekomst van de Kerk, het christendom en van de maatschappij voorbereiden.

Met liefde zegent jullie,

Jullie Vader

+ Javier

Rome, 1 januari 2008.