Brief van de prelaat (maart 2008)

De brief van deze maand beschouwt het voortschrijden van de Vastentijd. Omdat de Goede Week op handen is, nodigt de prelaat uit God en de naaste lief te hebben met dezelfde inspanning die ook de atleten doen als het einddoel in zicht is.

Geliefden, moge Jezus mijn dochters en zonen behoeden!

Twee weken geleden heb ik de vreugde beleefd van een verblijf van achtenveertig uur in Nederland. Zoals altijd op deze korte reizen –net als bij langere– dank ik de Heer omdat de eenheid van het Werk tastbaar is: dit cor unum et anima una [Hand. 4, 32 (Vulg.)] zijn, terwijl iedereen toch verschillend is. Onze Vader heeft vanaf het begin om deze diversiteit gevraagd en hij zag vol dankbaarheid hoe deze verwezenlijkt werd en dat deze variëteit een sterkere en vreugdevollere eenheid mogelijk maakte.

We staan vlak voor de Goede Week en Pasen. De helft van de veertigdagentijd is al voorbij en we moeten onze pas versnellen. De atleten verdubbelen bij sportwedstrijden hun inspanning wanneer ze dichtbij het doel zijn. Tot dan hadden ze hun krachten gespaard, maar nu geven ze alles tot het uiterste, in de hoop een goede tijd te maken of zelfs de wedstrijd te winnen. Soms komt het in me op dat de tijd sneller gaat dan onze verlangens naar heiligheid, naar bekering. Zo zou het niet moeten zijn, omdat we volgens het ritme van God moeten gaan.

Laten we ons net zo gedragen als die atleten. Wat zijn deze weken anders dan een training om goed gezuiverd bij het Paastriduüm aan te komen, dat ons opnieuw de mogelijkheid biedt nog intiemer deel te hebben aan de overwinning van Christus op de zonde en op de dood? Deze bekende beeldspraak uit de sport, die van Paulus stamt [vgl. 1 Cor. 9, 24-27; Phil. 3, 12-14], is door de kerkvaders uitgebreid ontwikkeld. Kijk maar hoe bijvoorbeeld de heilige Leo de Grote zich uitdrukt. Terwijl hij de christenen aanspoort hun inspanningen te verdubbelen «om de palm van de wedloop in het geestelijke stadion te bereiken» [Heilige Leo De Grote, Homilie 7 over de Vastentijd] geeft hij een reden om ons deze weken nog meer in te spannen: «Niemand van ons is zo volmaakt en zo heilig dat hij niet nog volmaakter en heiliger kan worden. Laten wij daarom allemaal samen zonder verschil in waardigheid en zonder onderscheid in verdiensten vol vrome ijver rennen van waar wij zijn naar waar wij nog niet zijn aangekomen». [idem, Homilie 2 over de Vastentijd]

De afgelopen maand heb ik jullie de suggestie gedaan in het bijzonder de geest van versterving en boete te verzorgen. Vandaag zou ik stil willen blijven staan bij de praktijk van de werken van barmhartigheid, de materiële en de geestelijke, die ook heel belangrijk zijn in de Vasten. De Paus heeft zich in zijn boodschap voor de Veertigdagentijd van dit jaar geconcentreerd op het geven van aalmoezen. Hij heeft erop gewezen dat deze act van naastenliefde niet alleen de armen helpt, maar ook een ascetische oefening in onthechting van de materiële goederen is. [Vgl. Benedictus XVI, Vastenboodschap van 2008, 30-10-2007, nr. 1]

Als wij de behoeftigen helpen door de voorwaarden te vervullen die Jezus Christus in het Evangelie heeft aangegeven [1 Petr. 4, 8], vereenzelvigen wij ons meer en meer met de Heer, die op aarde is gekomen om de mensen te bevrijden van hun ellende, vooral van de zonde. Tegelijkertijd verlenen wij Jezus een dienst, omdat Hij heeft besloten zich met de geringsten van Zijn broeders te identificeren: Ik had honger en gij hebt Mij te eten gegeven; Ik had dorst en gij hebt Mij te drinken gegeven; Ik was vreemdeling en gij hebt Mij opgenomen; Ik was naakt en gij hebt Mij gekleed; Ik was ziek en gij hebt Mij bezocht; Ik was in de gevangenis en gij hebt Mij bezocht. [Mt. 25, 35-36]

In het licht van deze woorden van de Heer merken wij dat de werken van naastenliefde, en concreet de aalmoes, verder gaan dan de zuiver materiële dimensie en vooral een uiting blijken te zijn van de liefde waarmee God zelf ons bemint: iedere keer dat wij uit liefde tot God onze goederen met onze arme naaste delen, ervaren wij dat de volheid van leven van de liefde komt en dat wij alles terug ontvangen als zegen in de vorm van vrede, van innerlijke voldoening en van vreugde. [Benedictus XVI, Vastenboodschap van 2008, 30-10-2007, nr. 4]

Laat ieder van ons dus naar zijn of haar mogelijkheden dit werk van naastenliefde beoefenen dat zijn wortels zozeer in het Evangelie heeft en waaraan de Heer zelf bijzondere vruchten heeft verbonden voor degene die het uitoefent, want de liefde bedekt tal van zonden [1 Petr. 4, 8]; en wij allen hebben heel erg behoefte aan Gods vergiffenis.

Zoals logisch is en zoals het altijd door de Kerk is opgevat, kan de naastenliefde niet beperkt blijven tot het zuiver materiële. In werkelijkheid zijn er veel armen, maar niet door gebrek aan economische middelen, maar doordat ze liefde, genegenheid missen. Ze leven in een trieste eenzaamheid of omringd door de kou van de onverschilligheid. Vanuit dit gezichtspunt valt goed te begrijpen wat de heilige Jozefmaria voortdurend heeft geleerd: Meer dan in het “geven”, bestaat de liefde in het “begrijpen”. [Heilige Jozefmaria, De Weg, nr. 463] Dit geestelijke principe heeft talloze toepassingen in het gewone bestaan en zal altijd zeer actueel zijn.

Ook al zou het, door de sociale vooruitgang, zover komen dat alle fysieke basisbehoeften van de mensen –voedsel, kleding, onderdak, gezondheidszorg, enz.- gedekt zouden zijn, dan nog zullen de innerlijke behoeften –genegenheid, begrip, verontschuldiging, openheid– die zoveel mensen ervaren, nooit opgelost kunnen worden. Terwijl het eerste door de staat in een partijprogramma opgenomen kan worden, heeft het tweede te maken met de intieme sfeer van iedereen, waarin de persoonlijke relatie onvervangbaar is. Hier ligt voor ons christenen een groot terrein braak om de anderen de troost van de liefde van Christus te doen toekomen.

De Paus heeft in zijn eerste encycliek geschreven dat de liefde –caritas– altijd nodig zal zijn, ook in de meest rechtvaardige samenleving. Er is geen rechtvaardige staatsvorm die de dienst van de liefde overbodig zou kunnen maken. Wie de liefde wil afschaffen, staat op het punt de mens als mens af te schaffen. Er zal altijd leed zijn dat om troost en hulp vraagt. Er zal altijd eenzaamheid zijn. Er zullen ook altijd situaties van materiële nood zijn, waarbij hulp in de zin van concrete naastenliefde nodig is. De totale verzorgingsstaat die alles naar zich toetrekt wordt uiteindelijk een bureaucratische instantie, die het wezenlijke niet kan geven dat de lijdende mens –iedere mens– nodig heeft: liefdevolle persoonlijke aandacht. [Benedictus XVI, encycliek Deus caritas est, 25-12-2005, nr. 28]

Als we aandachtig het Evangelie lezen, ontdekken we dat. Inderdaad draagt Jezus zorg voor de menigten die niet te eten hebben, voor de zieken die men Hem brengt om te genezen, voor de groepen die de leer van het heil willen ontvangen… [Vgl. Mt. 1, 14, 13-21; Mc. 1, 23-24; Mc. 6, 33-34] Maar Hij zorgt net zo goed voor de afzonderlijke personen: hij geneest de melaatse die zich aan Zijn voeten werpt om genezen te worden; Hij spreekt onder vier ogen met Nicodemus die de waarheid zoekt; Hij onderhoudt zich lange tijd met de Samaritaanse vrouw bij de put van Sichar om haar te bekeren; Hij ontfermt zich over de berouwvolle zondares in het huis van de farizeeër door in haar ziel Gods vergiffenis uit te storten… [Vgl. Mt. 8, 1-4; Joh. 3, 1-21; Joh. 4, 7-30; Lc. 7, 36-50]

Van de eerste christenen werd met verwondering gezegd: kijk eens hoe ze elkaar beminnen! [Tertullianus, Apologeticum 39] Deze lofprijzing voor onze eerste broeders in het geloof zou ook nu op iedere plaats waar zich een leerling van de Meester bevindt moeten klinken. De aansporing van de heilige Jozefmaria blijkt zeer actueel te zijn: als je merkt dat jij nu of bij alle beslommeringen in de loop van de dag deze lof niet verdient; dat jouw hart niet op de juiste wijze reageert op de goddelijke verlangens, bedenk dan dat voor jou het moment is aangebroken om de zaken recht te zetten. Luister naar de oproep van de heilige Paulus: laten wij dus, zolang wij tijd hebben, goed doen aan allen, maar vooral aan de geloofsgenoten (Gal. 6, 10), aan de ledematen van het Mystieke Lichaam van Christus. [Heilige Jozefmaria, Vrienden van God, n. 225.] Daarom, zo ging onze Vader verder, het belangrijkste apostolaat dat de gelovigen in de wereld moeten verwezenlijken, het beste getuigenis van het geloof is, ertoe bijdragen dat men binnen de Kerk een sfeer van authentieke liefde proeft. Als wij elkaar niet echt liefhebben, maar elkaar het leven zuur maken, belasteren, onderling ruzie maken, wie zal zich dan door ons aangetrokken voelen als wij beweren de Blijde Boodschap van het Evangelie te verkondigen?[Ibid., nr. 226.]

15 maart aanstaande zullen we liturgisch het hoogfeest van Sint Jozef vieren, dit jaar wat eerder omdat de negentiende op woensdag in de Goede Week valt. Het leven van de patriarch, helemaal gewijd aan de zorg voor Jezus en Maria, spreekt ons over een liefde die zo ver ging dat Sint Jozef helemaal niet meer aan zichzelf dacht. Als wij de negentiende onze overgave aan God hernieuwen, kunnen we vol bewondering voor het voorbeeld van deze rechtvaardige, diepgaand overwegen dat onze liefde voor God werkelijk bewezen wordt door de concrete liefde voor onze naaste, zoals Sint Jan zegt. Wat liefde is hebben wij geleerd van Christus: Hij heeft Zijn leven voor ons gegeven. Dus zijn ook wij verplicht ons leven te geven voor onze broeders. Hoe kan de goddelijke liefde blijven in een mens die geld genoeg heeft, en toch zijn hart sluit voor de nood van zijn broeder? Kinderen, wij moeten niet liefhebben met woorden en leuzen maar met concrete daden. [1 Joh. 3, 16-18]

De Paus herinnert in zijn Boodschap voor de Veertigdagentijd aan de weduwe die een paar munten in het offerblok van de tempel werpt. Deze arme vrouw ontvangt voor haar edelmoedigheid de lof van Jezus: zij heeft alles wat zij had, geofferd. Benedictus XVI overweegt dat dit feit historisch gezien in de dagen valt die voorafgaan aan het Lijden en de Dood van de Heer, de hoogste uiting van de liefde van God, en hij houdt ons een concrete les voor: wij kunnen leren van ons leven een totale gave te maken; als wij dit navolgen zullen wij bereid zijn niet zozeer iets van ons bezit, maar onszelf te geven. Is heel het Evangelie soms niet samen te vatten in het enige gebod van de liefde? De vastenpraktijk om aalmoezen te geven wordt dus veranderd in onze christelijke roeping te verdiepen. De christen legt, wanneer hij zichzelf zonder eigenbelang aanbiedt, getuigenis ervan af dat het niet de materiële rijkdom is die de wetten van het bestaan dicteert, maar de liefde. [Benedictus XVI,Vastenboodschap van 2008, 30-10-2007, nr. 5.]

Ik bid ervoor dat de vrome deelname aan de liturgische riten van het Paastriduüm ons van de ene kant ertoe aanzet ons berouw over onze zonden te hernieuwen die de reden zijn geweest waarom de Heer Zijn Lijden wilde ondergaan. En dat deze van de andere kant onze liefde voor en dankbaarheid jegens God bevordert, door ons meer en meer in te zetten in de materiële en geestelijke diensten aan de mensen die de Heer aan onze zijde plaatst. Wat voor voornemens heb je gemaakt om Jezus in die dagen te vergezellen? Hoeveel moeite doe je om niet één gebaar van de Meester over het hoofd te zien, om bij Zijn heilig Lichaam, levenloos, te waken met de fijngevoeligheid van jouw gebed en uitboeting, die twee vormen van liefde zijn?

Behalve deze liturgische feesten, hebben wij in de maand maart andere vieringen. De elfde is het de verjaardag van onze geliefde don Alvaro; en de drieëntwintigste die van zijn heengaan naar de hemel, alweer veertien jaar geleden. De dagen daarvoor heeft hij de voetsporen van de Heer in het Heilig Land gevolgd, waarbij hij ons een prachtig voorbeeld van vroomheid heeft nagelaten. Laten we God vragen ieder van ons zo’n grote trouw aan de geest van het Werk te verlenen als de trouw die schittert in het leven van deze allertrouwste Vader en Herder van het Opus Dei.

Ik kan niet overslaan dat het de negentiende vijfentwintig jaar geleden is dat de pauselijke bul uitkwam waarmee het Opus Dei als personele Prelatuur is opgericht. Het is voldoende een blik te werpen op de kwart eeuw die sindsdien verstreken is om zovele motieven te ontdekken –en we kennen die lang niet allemaal!– om de allerheiligste Drie-eenheid dankbaar te zijn. Mijn kinderen, laten we ons uiterste best doen om voor het Werk te zorgen en vaak dat schietgebedje van de heilige Jozefmaria herhalen, door zijn eerste opvolger aangevuld: Cor Mariae dulcissimum, iter para et serva tutum! En laten we de dienaar Gods Johannes Paulus II dankbaar zijn dat hij een trouw instrument in de handen van de Heer is geweest. Voor deze intentie heeft onze Vader in elke dagelijkse Mis gebeden en, zoals logisch is, verenigen wij ons met zijn eucharistische vroomheid, ook door de verjaardag van zijn priesterwijding op 28 maart te benutten.

Vandaag heb ik de reeks van bezinningsdagen beëindigd. Ik smeek jullie mij met jullie gebeden te steunen, opdat ook ik me in deze Vastentijd opnieuw ten diepste bekeer en goed gezuiverd Pasen kan vieren, met een vurige liefde voor God en voor mijn dochters en zonen en voor alle zielen.

Met alle genegenheid zegent jullie,

jullie Vader

+ Javier

Rome, 1 maart 2008.