Brief van de prelaat (september 2011)

De prelaat spreekt in zijn brief over Abraham, onze vader in het geloof, en benadrukt zijn onvoorwaardelijke trouw, zijn omgang en vriendschap met God en zijn zorg voor anderen.

Geliefden. Moge Jezus mijn dochters en zonen bewaren!

Deze regels schrijf ik jullie met het beeld van Benedictus XVI nog vers in het geheugen, evenals dat van de talloze jongeren die aan de oproep van de opvolger van Petrus gehoor gaven en naar de Wereldjongerendagen zijn gekomen. We hebben deze belevenis allemaal met gebed voorbereid, in de overtuiging dat velen op de een of andere manier de stem van de Heer zouden horen, die ieder uitnodigt om Hem te volgen. Laten we, nu deze dagen voorbij zijn, blijven bidden opdat de beslissingen om een intenser en apostolischer christelijk leven te leiden, zullen rijpen in ieder die de woorden van de heilige Vader gehoord en overwogen heeft.

Ik spoor jullie aan om deze maand een paar aspecten te beschouwen die de paus naar voren brengt over de figuur van de aartsvader Abraham – onze vader in het geloof, zoals hij in de liturgie genoemd wordt [1] –, vanwege de onvoorwaardelijke trouw waarmee hij de geboden van de Heer vervuld heeft.

Het is buitengewoon hoe aandachtig Abraham in de loop van zijn leven naar het woord van God luistert. Vanaf het moment dat hij zijn familie en geboortegrond verlaat en de valse goden achter zich laat om de levende God te dienen, wordt zijn leven er diepgaand door gekenmerkt dat hij zich vol vertrouwen overgeeft aan de God die zich aan hem heeft geopenbaard. Ook wij moeten de heilige Schift nemen met het verlangen de stem van God te ontdekken. De paus drukte dit enkele maanden geleden als volgt uit: ik wil u uitnodigen (...) de bijbel beter te leren kennendie u naar ik hoop thuis hebt, en dat u deze in de loop van de week leest en er al biddend over nadenkt, om de wonderbare geschiedenis van de betrekkingen tussen God en de mens te beschouwen, tussen God die zich aan ons openbaart en de mens die antwoordt, die bidt.[2]

Onze stichter gaf diezelfde raad: elke dag een stukje uit het Nieuwe Testament lezen en zich inspannen om dit mediterend, beschouwend, in de eerste persoon te doen, om het licht van de heilige Geest goed te kunnen benutten. Lees de heilige Schrift. Overweeg de gebeurtenissen uit het leven van de Heer een voor een, zijn onderricht. Overdenk in het bijzonder de raadgevingen en waarschuwingen waarmee Hij de handvol mannen voorbereidde die zijn apostelen, zijn boodschappers zouden zijn, van het ene tot het andere uiteinde van de aarde.[3]

Zoals jullie weten had hij in zijn agenda een paar teksten uit de heilige Schrift overgenomen die hij vaak doornam en overwoog. Uit zijn persoonlijke ervaring is een overweging opgenomen in De Voor: deze paar minuten die je, zoals ik je heb aangeraden, dagelijks gebruikt voor de lezing van het Nieuwe Testament (…), zijn bedoeld om ze je eigen te maken, opdat je het evangelie in je leven ”in praktijk brengt”…, en opdat je het “in praktijk laat brengen”.[4]

Maar laten we terugkeren naar de geschiedenis van Abraham. Door het geloof kon hij aandachtig luisteren naar het woord van de Heer en het in praktijk brengen. Zijn intieme band met God wordt groter naarmate hij meer met Hem omgaat, tot de heilige Schrift wanneer zij hem prijst, zelfs van hem zegt dat hij een vriend van God was.[5]Ook Jezus Christus gebruikt deze naam voor de apostelen: U heb Ik vrienden genoemd, want Ik heb U alles meegedeeld wat Ik van de Vader gehoord heb.[6] En Hij zegt dit in de loop van de dag – niet één keer, maar vaak! – tegen ieder van ons. Een vriend opent zijn hart voor een vriend, hij spreekt met hem over zijn zorgen, zijn projecten, zijn vreugden. In het gebed wordt deze intimiteit met God steeds sterker. De geschiedenis van Abraham is hiervan een voorbeeld.

We kunnen onze aandacht richten op het feit dat wanneer de Heer besluit de bewoners van Sodom y Gomorra te straffen vanwege hun vele zonden, Hij dit eerst aan zijn vriend vertelt. Hoe zou ik voor Abraham geheim houden wat Ik van plan ben? Want Abraham wordt zeker een groot en machtig volk, en door hem zullen alle volkeren van de aarde zegen ontvangen.[7] De heilige Vader geeft als commentaar op dit plan: Hier komt Abraham met zijn gebed en zijn bemiddeling. (...). Door hem wil de Heer de mens terugbrengen naar het geloof, naar de gehoorzaamheid, naar de gerechtigheid. En nu stelt deze vriend van God zich open voor de werkelijkheid en de noden van de wereld. Hij bidt voor degenen die op het punt staan gestraft te worden en vraagt om hun redding.[8]

Het is heel indrukwekkend, en tegelijkertijd bemoedigend, te zien hoe in deze passage van de Schrift een mens die in sterke mate steunt op zijn conditie als vriend, in zekere zin de confrontatie aangaat met de Allerhoogste en met een gebed dat vol vertrouwen is pleit voor de bekering van de zondaars. Wilt Gij werkelijk met de boosdoeners ook de rechtvaardigen verdelgen? Misschien zijn er vijftig rechtvaardigen in de stad; zult Gij die dan verdelgen? Zult Gij de stad geen vergiffenis schenken omwille van de vijftig rechtvaardigen die er wonen?Zoiets kunt Gij toch niet doen: de rechtvaardigen samen met de boosdoeners laten sterven! Dan zou het de rechtvaardigen vergaan als de boosdoeners; dat kunt Ge toch niet doen![9]

De Heer komt aan het verzoek van Abraham tegemoet. Maar de aartsvader vreest dat er zelfs geen vijftig rechtvaardigen in de stad wonen, en in zijn dialoog met de Heer begint hij het aantal te reduceren, totdat hij bij een tiental uitkomt: laat mijn Heer niet kwaad worden als ik nog één keer spreek; misschien zijn er maar tien te vinden. En de Heer zei: Ik zal de stad niet verwoesten, omwille van die tien.[10] Zoals we weten werden Sodom en Gomorra uiteindelijk – jammer genoeg door de verstoktheid van hun hart – verwoest: in deze steden woonde niet eens dit kleine aantal rechtvaardigen dat hen had kunnen bevrijden van deze straf.

Het is belangrijk voor elkaar te bidden! De grootheid van de goddelijke barmhartigheid die hier wordt geopenbaard is belangrijker dan de historische afloop van deze passage. De paus legt uit dat Abraham in zijn gebed niet vraagt om een gerechtigheid die louter belonend is, maar een ingrijpen van het heil dat, door rekening te houden met de onschuldigen, ook de goddelozen bevrijdt van hun schuld, door hen te vergeven.[11] Zoals op andere momenten in de geschiedenis is de Heer ook nu bereid de harten te bekeren, naar de smeekbeden van zijn vrienden te luisteren. Maar opdat de zielen terugkeren naar de vriendschap met God en wij ons niet van Hem verwijderen is het nodig dat iedereen meer bidt. Het probleem is, zoals onze Vader zei, dat er weinigen zijn die bidden, en degenen die bidden, bidden weinig.

Het is noodzakelijk dat we altijd bidden, en met meer kracht voor de noden van de Kerk, van de zielen, van de hele wereld; bidden met geloof, nederigheid en volharding. Laten we denken aan de belofte van de Heer aan David, een afstammeling van Abraham: fui tecum in omnibus, ubicumque ambulasti [12], op al uw tochten heb Ik u bijgestaan. Deze woorden raakten onze Vader diep, want ze gaven hem de zekerheid dat de Heer voortdurend bij zijn kinderen is.

De Messiaanse profetie die op David slaat gaat met de volgende woorden verder: als uw dagen voleind zijn en gij bij uw vaderen rust, zal Ik de nazaat die gij verwekt hoog verheffen en zijn koninklijke macht in stand houden (...). Zo zullen uw huis en uw koninklijke macht altijd standhouden; uw troon staat vast voor eeuwig.[13] Deze belofte ging in vervulling in Jezus Christus en blijft van toepassing op de Kerk. Op een dag – nu tachtig jaar geleden – begreep de heilige Jozefmaria dat dit ook voor het Werk geldt, dat een levend deel van het Mystiek Lichaam is. Hij zat met veel inzet voor het tabernakel te bidden, toen de Heer hem woorden op de lippen legde die toen in de liturgie stonden. Onze Stichter noteerde dit in zijn persoonlijke aantekeningen: Dit zijn de woorden van de heilige Schrift die me op de lippen kwamen: “et fui tecum in omnibus ubicumque ambulasti, firmans regnum tuum in æternum”: ik overwoog de betekenis van de zin die ik langzaam herhaalde. En nadat ik de woorden later, gistermiddag, en ook vandaag, opnieuw heb gelezen (…) heb ik begrepen dat Jezus Christus mij – tot onze troost – duidelijk wilde maken dat “het Werk van God over de hele wereld met Hem zal zijn, en het Koningschap van Jezus Christus voor altijd zal bevestigen.[14]

Laten we er daarom van doordrongen zijn dat jij en ik met de Heer verenigd moeten zijn en aan de aanrakingen van de genade moeten beantwoorden. Hoewel ieder van ons weinig voorstelt en zich daarvan ook bewust is wil God, onze Vader, op onze medewerking rekenen – en op die van de andere gelovigen in de Kerk – om zijn barmhartigheid bij de mensen te brengen. Hij verlangt ernaar de mensen van hun zonden – de echte oorzaak van al het kwaad – te verlossen, maar Hij respecteert de vrijheid van de schepselen. Net zoals bij de steden waarvoor Abraham bemiddelde, is er een minimale beantwoording van de kant van de mensen nodig om kwaad in goed, haat in liefde, wraak in vergeving te veranderen. Daarom moeten er rechtvaardigen aanwezig zijn binnen de stadsmuren. Abraham herhaalt met aandrang: “Misschien zou men er dáár vinden...”[15]. De Paus benadrukt dat 'daar' betekent aan de binnenkant van de zieke werkelijkheid waar men een kiem van goedheid moet vinden die genezing kan brengen en het leven terugschenken. Deze woorden gelden ook voor ons: in onze steden moet een kiem van goedheid zijn. Laten we alles doen wat nodig is opdat er niet slechts tien rechtvaardigen zijn om onze steden echt te doen leven en overleven, en ons te bevrijden van de innerlijke bitterheid van de afwezigheid van God.[16]

Beseffen wij dat ons intieme gesprek met de Heer een belangrijke plaats inneemt bij de vervulling van het goddelijke heilsplan? God rekent op onze persoonlijke strijd, op jouw en mijn gebed, om de genade rijkelijk naar de zielen te sturen. Laten we niet ontmoedigd raken bij de schijnbare overheersing van het kwaad! De profeet Jeremias zocht namens God één rechtvaardige in Jeruzalem om de stad te redden: Loop de straten van Jeruzalem door, kijk goed uit, zoek de pleinen af. Als ge ook maar iemand kunt vinden, die zijn plichten vervult en oprecht wil leven, dan vergeef Ik de stad.[17]Na de Menswording is de situatie radicaal gewijzigd. De werking van de goddelijke barmhartigheid kan niet langer verhinderd worden door het ontbreken van een rechtvaardige, want deze Rechtvaardige bestaat: het is Jezus, de overwinnaar van de zonden en de dood, die in de hemel de aangenomen mensheid behoudt en die altijd leeft om voor ons te pleiten.[18] Er moeten daarom altijd personen zijn die, midden in de wereld, heel verenigd met Christus, voortdurend gebeden tot de hemel richten. En dan zal, zoals de heilige Vader zegt, het gebed van ieder mens een antwoord krijgen, al onze smeekbeden zullen dan worden verhoord.[19]

Hoe vaak heb ik de uitroep van onze Vader niet gehoord: geloof mijn kinderen, geloof! Alles zal goed komen als wij bidden, als wij onze smeekbeden verenigen met het gebed dat Christus in de heilige Mis tot zijn Vader God richt, Zijn offer heeft een oneindige verlossende doeltreffendheid. Zo hebben de christenen zich altijd gedragen, vooral in bijzonder moeilijke tijden. Laten we weer een bladzijde uit de Handelingen van de Apostelen lezen, waarin de gevangenneming van Petrus in Jeruzalem wordt beschreven.[20] De heilige Jozefmaria overwoog dit in een meditatie tijdens de maanden van godsdienstvervolging in Spanje, in 1937. Zijn woorden die hij toen tot een klein groepje personen richtte dat met hem was ondergedoken, blijken actueel te zijn want als je verder kijkt dan de concrete historische gebeurtenissen, hebben ze een blijvende betekenis.

Bij het mediteren over deze gebeurtenis, vroeg onze Vader zich af: Wat konden de eerste christenen doen om hun eerste paus te beschermen? De meesten van hen waren mensen zonder invloed en wie invloed had, kon die niet gebruiken. Maar de heilige Lucas laat niet na het gedrag van de eerste christenen te vermelden. Hij zegt: oratioautem fiebat sine intermissione (Hand12, 5). Zij baden zonder ophouden. De hele Kerk, staande, met de handen omhoog gehevenin gebedshouding – bad tot God. Wat waren de resultaten van dit gedrag? ’s Nachts verschijnt in de cel van de gevangenis van Petrus een engel die hem wekt en waarschuwt: surge, velociter(Hand12,7) sta snel op, kleed je aan en trek je schoenen aan. De boeien breken, de deuren van de gevangenis raken ontgrendeld en de Eerste onder de Apostelen ontsnapt.[21]

Ik hoop vurig dat deze opmerking van onze Vader ons aanmoedigt om vol vertrouwen te bidden voor de Kerk, de Paus en alle zielen! Laten we in ons gebed met de Heer in het tabernakel over onze vrienden, familieleden en kennissen spreken, en laten we alles vragen wat ze nodig hebben. Laten we onze apostolische plannen samen met Jezus en bij Jezus maken, want dan zullen ze vooruit gaan: van de gewoonste initiatieven, die ogenschijnlijk klein kunnen zijn – niets is klein als het gaat om het geestelijk goed van een ziel –, tot aan de omvangrijke projecten die een diepe christelijke zin aan de maatschappij willen teruggeven. Laten wij de raadgeving van heilige Jozefmaria opnieuw ten uitvoer brengen: spreek met God over de zielen, voordat je met de zielen over God spreekt. Bid jij elke dag voor de personen die je ontmoet? Span je je in om nieuwe vrienden te maken en het contact met vrienden die je hebt te verdiepen? Laten we in het bijzonder voor de reis van de paus in Duitsland bidden, van 22 tot 25 september.

Terugkomend op de beschouwingen aan het begin van deze brief, wil ik benadrukken dat het nodig is de vruchten van de activiteiten van deze maanden in de hele wereld bij de Heer aan te bevelen. Nogmaals: laten we in het bijzonder bidden voor de continuïteit van het apostolische werk met de jeugd, na de dagen in Madrid, opdat overal veel jonge mannen en vrouwen besluiten Jezus Christus van dichtbij te volgen. Laten we deze wensen aan de Allerheiligste Maagd Maria toevertrouwen, door de verschillende Mariafeesten van de maand september te benutten. En laten we niet vergeten om in de heilige Mis en gedurende de hele dag samen met haar bij het Kruis van Jezus te zijn. Op die manier zal het verlangen naar heiligheid en apostolaat, dat wij in de zielen willen zaaien, werkelijkheid worden.

Laten wij ook de bemiddeling van de zeergeliefde don Álvaro inroepen, die met zoveel trouw het estafettestokje heeft overgenomen. Jullie kunnen je niet voorstellen hoeveel vooraanstaande en andere mensen mij al hebben gesproken over wat onze Vader had aangekondigd:als ik er niet meer ben, zal er in het Werk geen enkele aardbeving zijn. Dit, dankzij God is het zo verlopen, was mogelijk door de onvoorwaardelijke medewerking van zijn eerste opvolger, die een vrede bezat die door niets aan het wankelen werd gebracht.

Vóór de reizen naar Afrika was ik in Frankrijk, waar een van de twee maatschappijen is gevestigd met rechtstreekse vluchten op Ivoorkust en Congo. Daar ben ik een paar weken gebleven. Zoals jullie je kunnen voorstellen zijn we in Parijs bij Maria van de Wonderdadige Medaille gaan bidden – waarbij we in het bijzonder onze Vader en de dierbare don Álvaro in herinnering hadden – en ook daar werden we, zoals altijd, door jullie allen vergezeld, waarvoor ik God dank. En ik heb, ook zoals altijd, de blijdschap ervaren van het “Thuis te zijn”. Ik heb een paar weken in Couvrelles doorgebracht, en opnieuw de stappen van de heilige Jozefmaria en zijn eerste opvolger in dit bezinningshuis in herinnering gehad. Ik heb me verenigd met hun intenties, opdat de Heer het werk in deze en alle Regio’s blijft zegenen, want we moeten ons met 500 vermenigvuldigen. Vanuit veel nieuwe landen roepen ze ons. Ik ben God er heel dankbaar voor dat ik bij jullie Franse broers en zussen geweest ben, en ik heb er op aangedrongen dat we overal nieuwe mensen nodig hebben.

We staan op het punt om in Sri Lanka te beginnen: voelen jullie geen groot verlangen om mee te werken, ieder vanaf de plaats waar hij of zij is, bij dit zaaien van vrede en vreugde over de hele wereld?

Met alle genegenheid zegent jullie,

jullie Vader,

+ Javier

Pamplona, 1 september 2011

1. Romeins Missaal, Eucharistisch gebed I.

2. Benedictus XVI, Toespraak in de algemene audiëntie,18-5-2011.

3. Heilige Jozefmaria, Vrienden van God, n. 172.

4. Heilige Jozefmaria, De Voor, n. 672.

5. Cfr. 2 Kron. 20, 7; Is. 41, 8; Dan. 3, 35.

6. Joh. 15, 15.

7. Gen. 18, 17-18.

8. Benedictus XVI, Toespraak in de algemene audiëntie, 18-5-2011.

9. Gen. 18, 23-25.

10.Ibid., 32.

11. Benedictus XVI, Toespraak in de algemene audiëntie, 18-5-2011.

12. 2Sam. 7, 9.

13. Ibid., 7, 12-16.

14. Heilige Jozefmaria, Persoonlijke aantekeningen, n. 273 (8-IX-1931). Vgl. A. Vázquez de Prada, “El Fundador del Opus Dei”, vol. I, pp. 385-386.

15. Benedictus XVI, Toespraak in de algemene audiëntie, 18-5-2011.

16. Ibid.

17. Jer. 5,1.

18. Hebr. 7, 25.

19. Benedictus XVI, Toespraak in de algemene audiëntie, 18-5-2011.

20. Vgl. Hand. 12, 1-19.

21. Heilige Jozefmaria, Aantekeningen van een meditatie, 24-VI-1937.